We wilden deze zomer weer riviertjes om in te zwemmen, uitzichten langs de route, oude kerkjes om van te genieten, picknicks op dorpspleintjes, kastelen, watervallen en mooie stadjes. De beste manier om al het goede van Frankrijk te ervaren is voor ons nog steeds om er te fietsen! In vier weken fietsten we duizend kilometer door de Auvergne: vanuit Vichy doorkruisten we het indrukwekkende vulkanengebied van de Puy de Dome, kwamen we langs prachtige stadjes aan de route naar Santiago de Compostella en keerden we uiteindelijk via de col de Puy Mary weer terug naar ons beginpunt. We kregen te maken met hitte en kou, regen en wind, maar dat hoort er gewoon bij. Al met al was het vooral genieten en kunnen we er weer een jaar tegenaan.
Het was een drukke week (afscheid basisschool Elise), maar het is gelukt; gisteravond waren we rond middernacht klaar met spullen pakken en opruimen en vanochtend stonden we om zes uur alweer op voor vertrek naar Abrest. Op wat chaos bij de benzinepomp in Luxemburg en een filetje hier en daar na, verliep onze reis voorspoedig en arriveerden we aan het einde van de middag op Camping La Croix St Martin, waar we ook de auto 4 weken konden achterlaten. Het weer was heerlijk en we kregen een prima plekje naast het overdekte zwembad. De echte vakantiedrukte was nog niet begonnen, dus het was er een oase van rust. We laadden de auto uit en slaagden er met vereende krachten in om de tent opgezet en ingericht te krijgen. Hoewel we een jaar hebben niet gekampeerd hadden, voelde het weer helemaal vertrouwd!
Het koelde ’s nachts lekker af, dus konden we ondanks de onwennigheid van de matjes heerlijk slapen. Nu Pelle en Elise kunnen helpen, waren we redelijk snel klaar voor vertrek. We lieten de auto achter onder een boom naast het zwembad en fietsten naar Vichy, waar we vooral verrast werden door de prachtige art déco Notre Dame des Malades. Hij was van buiten al heel mooi en bijzonder, maar redelijk sober grijs. Van binnen bleek hij helemaal tot de nok te zijn versierd met prachtig mozaïek. In de koepel, was een afbeelding van God die de elementen schept. En dan was er ook nog heel mooi glas-in-lood. Natuurlijk is Vichy bovenal en al sinds mensenheugenis een kuuroord, dus zochten we ook de bronnen op. De belangrijkste drie lagen in een soort kas in het Parc des Sources, met overdekte wandelgangen die versierd waren met distels. We hadden geen tijd om te kuren en geen zin in een bekertje warm zwavelwater, maar gingen wel naar binnen om de bubbelende bronnen te bekijken onder hun glazen stolpen. Aangezien het zondag was moesten we ook op tijd een bakker en een supertje vinden, maar dat bleek wel een erg simpele wens te zijn voor zo’n deftige stad. Na lang zoeken vonden we een bio-winkel en uiteindelijk ook een bakker. Intussen kreeg Elise zo’n dramatische bloedneus dat een jonge moeder met peuter en baby ons mee naar haar huis nam om haar een beetje op te lappen. Op zoek naar de bakker hadden we al twee keer dezelfde weg gefietst; daar kwam nog een derde keer bij toen een brug op onze route afgesloten bleek te zijn. Daarna fietsten we door een wat glooiend landschap waar graan werd geoogst, en langs velden vol lekker ruikende uien en zonnebloemen.
We picknickten onder een boom bij een kerkje. De “buren” kwamen meteen naar buiten om te vragen of we nog iets nodig hadden; aardige mensen hier! In Gannat bekeken we nog de Sainte Croix met oude schilderingen en gekleurde kapitelen en wierpen een blik op het kasteel dat nu museum is. In de hitte puften we dapper door naar de municipal Les Nières in Ébreuil, maar pas nadat we de Église Abbatiale Saint-Léger met een bezoekje hadden vereerd vanwege zijn fresco’s. Voor € 11 hadden we niets te klagen: het dorp op loopafstand, een keurig eigen veldje aan de Sioule (waar Pelle en Elise tussen de kano’s konden banjeren) en heet water. Ons pannetje pasta smaakte goed en we sloten de dag af met een ijsje en een drankje in Ébreuil.
We hoefden niet zo ver, dus we deden lekker rustig aan en waren zodoende pas om elf uur op pad. Misschien was dat toch niet zo erg slim, want het werd al snel heel heet. We moesten allereerst naar de Spar van Ébreuil, want er stond een mooie rit op het programma, maar wel een zonder stadjes onderweg. We fietsten een slingerweg omhoog met uitzicht op veel paarse heide. Aan deze weg begon ook een paadje naar “La Table de Péraclos”, een prachtige naam voor een megaliet die zelf niet eens zo indrukwekkend was, maar wel op een heel mooi uitzichtpunt lag. Het verhaal gaat dat hij lijkt op een hond, altijd in de zon ligt en misschien ooit wel is gebruikt voor een zonnecultus. We vervolgden onze tocht door de Gorges-de-Chouvigny en klommen zelfs door naar het bijbehorende kasteel, dat ooit is gebouwd om de kloof van de Sioule in de gaten te houden. Nu was het helaas vandaag dicht ... Na nog een stukje klimmen bereikten we het kerkje, waar we lunchten en genoten van het uitzicht op de kloof met daarin het kasteel.
We daalden weer af naar de Sioule, naar de Pont Menat, een XIIe eeuwse brug op Romeinse resten, om de Gorges-de-la-Sioule te gaan volgen. Zo langzamerhand werden we moe en oververhit. We wilden neerstrijken op een terrasje, maar ze kwamen ons melden dat ze dicht waren. Pas net voor onze eindbestemming, het verlaten kuuroord Châteauneuf-les-Bains, vonden we een kano-verhuur met blikjes.
We hadden de keuze uit twee campings; we gingen voor Les Prés Dimanche, midden in het dorp. We waren niet ontevreden; we kregen een grote, schaduwrijke plek, het water was heet en het sanitair keurig. Een korte wandeling door het dorp leerde ons dat het ooit een welvarend plaatsje geweest moet zijn, met grote hotels. Nu was echter alles dicht, helaas ook het restaurant aan de overkant van de camping, waar we graag een lekker toetje hadden uitgezocht. Gelukkig was er wel nog een dépôt de pain waar we de volgende ochtend brood zouden kunnen krijgen. Voor nu moesten we het doen met de pasta van de Spar van Ébreuil.
We stonden al om zeven uur op, zodat we voor de ergste hitte onze acht kilometer lange klim achter de kiezen konden hebben. Dat was maar goed ook, want bij vertrek om negen uur stond de thermometer al op dertig graden. Zo moesten we na onze klim al meteen de prachtige meander van Queuille later zitten, want dat scheelde ons twintig kilometer. We reden nu direct door naar Manzat, waar we koud water konden pompen en beleg en drinken konden kopen voor een picknick aan het Gour de Tazenat. We hadden hier nu ruim de tijd voor een frisse duik en een mooie (bos)wandeling rondom dit perfect ronde kratermeer. Pas vrij laat kropen we drie moeizame kilometers naar boven, waar we uitzicht kregen op de vulkanen. We hielden het kasteel van Chazeron voor wat het was, want het was om en te warm voor oude meubels. We kregen nu een heerlijke afdaling naar Châtel-Guyon, met onze Camping Le Ranch des Volcans. We vonden een mooi veldje langs de rand, knus ingesloten tussen een heg en een lange afscheiding van fruitbomen (pruimpjes) en walnoten. We hadden een eigen kraantje en twee stopcontacten voor onze telefoons, powerbanks en fototoestel. De camping had een klein zwembadje en een heus circus voor de liefhebbers. In de buurt zat een supertje, waar we alle ingrediënten vonden voor een traditionele aardappelsalade.
We hadden ’s avonds al besloten dat we nog een dagje zouden blijven omdat: 1) onze ongetrainde benen rust nodig hadden 2) er een wel erg zware etappe op het programma stond en 3) er onweer was voorspeld. Dus besteedden we deze mooie dag aan luieren, eten en nog meer luieren. Elise las twee boeken en wij joegen ons gratis uur Wifi erdoorheen. Bij de ingang van de camping stonden comfortabele stoelen onder de bomen. Uiteindelijk kwam het onweer pas om negen uur; het ging even goed tekeer, maar om een uur of tien was het ergste alweer voorbij en konden we lekker slapen.
We stonden al om half zeven op voor onze klim. Gelukkig was het een beetje afgekoeld en het hielp dat het gewoon erg mooi was! Het was aanlokkelijk om na zes kilometer een mooie wandeling te maken door de Gorges d’Enval, compleet met watervallen, maar daar hadden we helaas de tijd niet voor. We moesten het nu houden bij een korte stop bij de Ambène, die vlak langs onze weg door een sfeervol stukje bos met eekhoorns liep. We fietsten nu door naar Volvic, waar we even pauzeerden voor een flinke klim van twintig kilometer en vijfhonderd hoogtemeters. Bij de kerk stond een chique pomp, waar echt Volvic mineraalwater uit kwam. We vulden er onze bidons mee en bekeken de Église Saint-Priest van zwarte vulkaansteen. De arme heilige is hier in de achtste eeuw vermoord ... Verderop in de straat vonden we nog een mooi versierde bron met een heilige en een kruis erboven, ook van zwarte lava.
Meteen hierachter begon een weg die volgens Peters computer 12%, Pelles 17% en Elises zelfs 72% was. Hij was in elk geval behoorlijk steil! En onze officiële klim moest nog beginnen ... Terwijl de lucht steeds zwarter werd, klommen we naar Chanat-la-Mouteyre, waar we naast een fonteintje een bankje vonden voor de lunch. En tja, uiteindelijk moesten dan toch de regenpakken eraan te pas komen en werd ons uitzicht op de Puy de Dome een beetje verpest door een dikke wolk op de top. Ach, we zouden hem de komende dag nog wel vaker zien en zelfs gaan beklimmen. Ook Vulkania, waar we nu recht langs fietsten, moesten we voor nu helaas rechts laten liggen. Wij fietsten nu door naar Olby voor de boodschappen en toen meteen door naar Nébouzat, naar Camping les Domes. Zo dicht bij Vulkania en de Puy de Dome was de prijs even schrikken voor de kleine veldjes en het kleine zwembadje. Maar het badje was wel overdekt en lekker warm, wat prettig was nu de temperatuur ineens flink was gedaald. Er was ook een zitruimte met bank en een stopcontact om even comfortabel telefoons te laden.
De lucht was weer blauw, dus we waagden ons aan onze excursie naar de Puy de Dome. Behalve veel brood en drinken namen we ook de regenpakken en onze fleecevesten mee, want het weerbericht had helaas ook buien voor ons in petto ... Voor we aan onze wandeling naar de top konden beginnen, moesten we eerst nog tien kilometer flink omhoog fietsen. Onderweg stopte er een auto en waarschuwde de bestuurder ons voor iets gevaarlijks, we verstonden alleen niet wat. Misschien bedoelde hij wel dat we de fietshelmen waren vergeten, die hier sinds kort verplicht zijn voor kinderen? We lieten ons in elk geval niet ontmoedigen en fietsten stug door naar de parkeerplaats waar de wandeling begon.
Het pad was redelijk steil, maar wel breed en goed begaanbaar. Het uitzicht werd steeds mooier, met dramatische wolken boven een horizon vol met groene vulkanen. Ook onze vulkaan was groen en stond vol met kleurige bloemetjes. Boven onze hoofden scheerden parapenters, die vertrokken van de top. Eenmaal boven was ons uitzicht verdwenen in een wolk; jammer! We liepen door naar de Romeinse Temple de Mercure met bijbehorend museumpje. De tempel heeft het de afgelopen eeuwen zwaar te verduren gehad op zijn winderige top en ze waren er hard aan het werk. Gelukkig trokken we wolken toch nog een beetje weg. We lunchten in het speciale picknickhuisje, waar je uit de wind kon zitten en een automaat stond voor warme dranken. De weg terug naar onze tent was natuurlijk een fluitje van een cent; we raceten met dik vijftig km per uur de berg af. Eenmaal terug op de camping begon het te druppen en besloten we maar eens wasmiddel en –munten te gaan kopen, want de weersvoorspelling voor de komende dagen is niet al te best ... Na de pizza, net voor zonsondergang, wandelden we nog even naar de Cascade des Saliens, die bij de camping werd aangegeven. Hij zag er tussen de bomen door indrukwekkend uit, maar we konden er helaas geen goed paadje naartoe vinden. Het werd ook erg snel donker!
We pakten weer vroeg in, voor een korte maar stevige etappe naar Mont-Dore. Die bestond grotendeels uit het bedwingen van de Col de Guéry (1268 m). Maar eerst hadden we nog wat sight-seeing te doen, te beginnen met het Château-de-Cordès. Dit Eftelingwaardige kasteel lag er verlaten bij. We hadden geen zin om een uur te wachten op een Franse rondleiding, dus we lieten het kasteel voor wat het was en kochten kaartjes voor de bijbehorende tuin. Die was niet meer helemaal zo strak als hij ooit bedoeld was, maar dat was begrijpelijk gezien het gebrek aan bezoekers ...
Een half uur later waren we alweer op weg naar Orcival, een dorpje met een gigantische Romaanse kerk: de Basilique Notre-Dame-des-Fers. Deze bood onderdak aan een (nogal erg) zilveren Mariabeeld in een glazen vitrinekast. Ze had kennelijk voor heel wat wonderen gezorgd, want ze had een hele verzameling gouden kroontjes. Aan de buitenmuur hingen ketenen, want het verhaal gaat dat ze onschuldige gevangenen en dwangarbeiders miraculeus bevrijd zou hebben. We aten nog een chocoladebroodje naast de kerk en begonnen toen aan onze klim van zeven kilometer naar de Col de Guéry. Achter ons verscheen weer de Puy de Dome en voor ons de Roche Tuilière en de Roche Sanadoire met een gletsjerkloof ertussen. De Roche Tuilière is de schoorsteen van een oude vulkaan en bestaat helemaal uit orgelpijpen, waar vroeger dakpannen van werden gewonnen. Eerst leken ze nog onbereikbaar hoog te liggen, maar we klommen door tot we op dezelfde hoogte zaten en tussen de rotsen door het gletsjerdal in konden kijken. We hadden willen lunchen bij het Lac de Guéry, vlak na de col, maar het was nu regenachtig en behoorlijk koud. We waren dan ook erg blij dat we op de col een ski-verhuur vonden waar je binnen mocht picknicken en warme koffie en chocolademelk kon trekken uit een automaat.
Tijdens de afdaling kwamen we nog langs de Cascade du Saut du Loup, die wel een kort wandelingetje door de regen waard was. Het waren eigenlijk drie watervalletjes, die van een loodrechte rotswand naar beneden vielen en waar je droog achter kon staan. Voor we het wisten zaten we nu in Mont-Dore, een groot ski-/kuuroord bij de Puy Sancy en een drietal imposante watervallen die we graag wilden bezoeken. De campings in het stadje zelf waren helaas geasfalteerd voor hun wintergasten, maar een flinke klim bracht ons naar La Plage Verte. We mochten onze tent opzetten naast een grote party tent met tafels en stoelen. Daar konden we later eten, maar allereerst hadden we hem nodig om te schuilen voor een hele harde regenbui. We moesten helaas onze berg weer af om in het stadje boodschappen te doen en de VVV te raadplegen over berg en watervallen. We aten lekker in onze party tent en genoten van een hete douche, maar toen ...
Het was ’s nachts ijskoud en het woei zo hard rond onze tent dat het wel leek alsof we in een storm op zee zaten. ’s Ochtends zaten we bibberend in de party tent tussen de wolken en moesten we ons warmen aan de net afgebakken broden. Toen we op het weerbericht zagen dat het ook de volgende dag nog zo zou blijven regenen was de maat vol; mooie watervallen en vulkaan of niet, we moesten hier snel weg! We waren nog niet klaar met inpakken of er verscheen wat blauw in de lucht. Hadden we dan toch onze uitstapjes kunnen maken? Maar het was wel nog steeds ijskoud en deze etappe zou ons in elk geval een paar honderd meter lager brengen. Dit betekende niet dat we vandaag niet hoefden te klimmen; we begonnen zelfs met een aardige klim naar 1250 meter, met alsnog wat uitzicht op de Puy Sancy (zonder wolken op de top ...) en een heel diep dal. We kwamen net voor winkelsluiting aan in La Tour d’Auvergne. De bakker was al aan het opruimen, maar viste nog een brood voor ons uit een zak. Er was ook nog een winkeltje open dat ham en fruit verkocht, dus we kregen nog een echte zondagse lunch. De weg voerde nu langs bermen vol met varens en bloemen, door bos en langs sappige weilanden met gevaarlijk gehoornde bruine koeien met kalfjes. Hier en daar stond een huisje. We eindigden de dag op Camping Le Lac de la Siauve in Lanobre, op een terrasje met uitzicht op het gelijknamige stuwmeer in de Dordogne. Het bleek een flinke camping te zijn met een verwarmd overdekt zwembadje. Daar was meteen het sanitair waar we het mee moesten doen... We bestelden pizza’s en maakten in afwachting daarvan een twee uur lange wandeling naar de Château du Val, dat vroeger aan de Dordogne en nu dus aan het stuwmeer ligt. De wandeling liep langs de rand van het meer, door een bos met groen pluchen bomen. Het kasteel was een plaatje; vierkant met ronde torens op elke hoek en een kerkje ernaast. Het was te laat voor een officieel bezoek, maar we glipten nog even naar binnen, waar we gezellige kamers zagen met fleurig geverfd houtwerk. De pizza’s waren niet echt om over naar huis te schrijven; ze heten Tex en Kebab, maar het was eigenlijk gewoon aangebrand brood met kaas. De hele campingwinkel was niet zo best ... sap ver over de datum, koude melk bij de koffie, cornetto’s van karton ...
Het was voorspeld, maar het viel toch erg tegen: regen, en dat met bakken tegelijk! Het water kwam in riviertjes naar beneden over het steile campingweggetje, het enige weggetje naar het brood ... Er zat niet anders op dan een dagje uitrusten. Gelukkig hadden ze bij de receptie boeken te leen, konden we in de animatieruimte droog zitten en was het zwembad warm en overdekt. ’s Middags was het nog koud, maar wel droog. Aan het einde van de middag waagden we ons aan een rit naar de supermarkt van Bort-les-Orgues. Tot onze schrik zagen we langs de weg bordjes met 9%; dat betekende dus vijf kilometer met boodschappen terug naar boven. Bort was een wat grotere plaats (bekend om zijn leerlooierijen en basalten orgelpijpen) en we liepen helemaal verdwaasd langs de schappen met veel te veel keuze. De keuze viel uiteindelijk weer eens op pasta, maar dan wel met gehakt, gebakken in roomboter ( ook lekker voor het ontbijt!).
We begonnen de dag droog! Al was het met vijftien graden niet bepaald warm en erg grijs. Vooral dat laatste was erg jammer, want we hadden een mooie klim voor de boeg langs de gorges van de Dordogne. Bij ons stuwmeer hoorde natuurlijk ook een stuwdam, de Barrage de Bort, die we eerst maar eens overstaken. Daarna begon een klim met uitzicht op het stuwmeer, compleet met kasteel. Pas net na twaalven zagen we het eerste stukje blauw in de lucht, maar warm werd het niet. Zo werd het een dag van vesten uit bij het klimmen en vesten weer aan bij het dalen. Het was een groene dag met weinig stadjes. We spotten nog wel een oud kerkje en en restje kasteel in Roche-le-Peyroux.
Hoewel de etappe niet zo lang was, kwamen we toch redelijk uitgeteld aan op Municipal du Lac in Neuvic. Zoals de naam al zegt, lag de camping aan een stuwmeer, om precies te zijn het gigantische Lac de la Triouzoune alias Lac de Neuvic. Bij mooi weer is dit een paradijs voor watersporters en onze camping was dan ook lang niet de enige. Onze camping stond redelijk vol en we vonden nergens meer een plekje met gras. Uiteindelijk zetten we onze tent op op een bossig hellinkje, waar later ook nog een andere vakantiefietser wat grassprieten vond. We deden nog een excursie naar Neuvic om boodschappen te doen; we kwamen in het centrum zowaar nog een leuke kasteeltoren tegen met vier aandoenlijke, ingemetselde dierenreliëfs.
En alweer was de ochtend grijs en koud; we worden er zo langzamerhand chagrijnig van, zeker met deze etappes die het van het landschap moeten hebben en niet van de leuke plaatsjes. We fietsten vandaag door een nogal leeg landschap, bestemd voor bosbouw en voorzien van een houtzagerij. Op een heuvel zagen we nog de restanten liggen van het Château Ventadour. Daar hadden we sfeervol willen picknicken, maar we bedachten ons toen we zagen dat we er eerst héél steil voor naar beneden moesten en daarna ook weer héél steil omhoog. Nu moesten we het doen met het bijzonder onsfeervolle Égletons, een vrij grote stad die ineens opdook in het niets. Er stond nog een restantje stadsmuur, maar verder zag het er naargeestig uit; de enige florerende winkel was die met grafmonumenten ... Net buiten het centrum, aan een drukke weg, vonden we eindelijk een groen veldje met bankjes voor de lunch. Hierachter lag een grote school, die nog het meeste weg had van een gevangenis, compleet met geasfalteerde luchtplaats. Het ging wel erg voorspoedig met onze geplande vijftig kilometer. Voor we er erg in hadden waren we bij de Corrèze, die we stroomafwaarts volgden naar het gelijknamige stadje. Daar vonden we de rustige en grazige Municipal la Chapelle, vernoemd naar het naburige kapelletje Notre-Dame du Pont du Salut.
Iedere dag opnieuw zegt het weerbericht dat het vandaag nog een regendag is, maar morgen droog. En ja, ook vannacht was de tent weer verregend, en begon de dag koud, grijs en miezerig. Na het inpakken reden we eerst maar weer Corrèze in om ontbijt te kopen. Dat hadden we kunnen eten op het pleintje voor de kerk, maar we besloten een eindje verder te rijden. Om het eindje geen eind te laten worden pakten we uiteindelijk de stoeltjes maar uit. Na een kilometer of twaalf bereikten we Gimel-les-Cascades, een schilderachtig dorp met kasteelruïne, een prachtig kerkje met fresco’s en natuurlijk indrukwekkende watervallen. We begonnen met de watervallen, waar een heel parcours van trapjes langs leidde, 130 meter de diepte in. Daarna raceten we nog door het kasteel en de kerk; we hadden nog heel wat op het programma staan, dus we hadden haast!
Tien kilometer verderop lag Tulle. Onze entree was niet zo’n succes, want het regende. We schuilden onder een boom bij de kathedraal tot het droog genoeg was voor een picknick tegenover een slager met lekkere warme quiches. De kathedraal bleek vervolgens nogal teleurstellend; als we dit hadden geweten hadden we de vreselijke klim die nu volgde er niet voor over gehad ... Weer tien kilometer verderop lag Sainte-Fortunade, met een sfeervol parkje met een kasteel (nu Mairie) en een kerkje dat zo donker was dat we niet eens konden zien of het mooi was. Alleen de vitrinekast met relikwieën was verlicht. De puf was nu aardig op en we moesten nog steeds de helft van onze rit. Zo lieten we Beynat voor wat het was en reden we ook niet om voor een dolmen. We bereikten Meyssac uiteindelijk pas rond half zeven. Het bleek een leuk plaatsje te zijn met gebouwen van rode zandsteen. Helaas hadden we maar heel weinig tijd om het goed te bekijken, want onze prioriteit lag bij de SuperU en een plaatsje op camping Moulin de la Valane.
En ineens was de lucht blauw! De bakker kwam langs zodat we vers brood hadden. Onze route voerde allereerst naar buurdorp Collonges-la-Rouge, ook een dorpje van rode zandsteen, maar nu dus met een blauwe lucht erboven. Het had een mooie kerk met een prachtig timpaan, een rode stenen klokkentoren, een heus kasteel en een markthal met een grote oven erin. Overal zagen we St Jacobsschelpen; kennelijk zijn we op bedevaart! Niet veel later verscheen ook Turenne hoog op zijn heuvel, maar het was nog een hele opgave om er te komen; we namen de weg voor lokaal verkeer en die bleek zo steil te zijn dat we hem grotendeels moesten lopen. We kwamen uit bij de grote kerk onderaan het stadje, waar we de fietsen parkeerden bij een bankje. Terwijl Peter uitrustte, probeerden wij in sneltreinvaart zo veel mogelijk te zien van alle leuke oude huisjes en het kasteel boven op de top. Daar kochten we ook sandwiches; een bakker konden we niet vinden en het was hoog tijd voor de lunch. Op weg naar Martel kwamen we nog door l’Hôpital St Jean, langs het oude pelgrimsverblijf met lantaarn op het dak. Die wordt wel gerekend tot de Lanternes des Morts, maar dat is niet aardig voor de pelgrims ... Weer tien kilometer stonden we voor de Tour de Tournemire, de stevige stadspoort van Martel. Door een wirwar van oude straatjes liepen we naar de absurd grote St-Maur kerk, meer een onneembaar fort dan een kerk. Van binnen was hij sfeervol beschilderd. Ook hier was weer een oude markthal met een dak dat werd gedragen door een spinnenweb aan oude balken. We kregen ook nog een mooi stuk weg langs de loodrechte rotswanden van Gluges. Een stenen hoofdje met een ronde mond vol tandjes bleek horizontaal koel drinkwater te spugen; erg grappig! We hoefden nu nog maar vier kilometer naar de Camping La Plage in Meyronne. We kregen een leuk plekje naast de kano-verhuur.
Een tegenvaller; het was weer grijs en druppelig en de was was nog kleddernat. Na een ochtend in en om de tent besloten we dat het toch beter was voor ons humeur om een eind te gaan kanoën. We gooiden snel wat spullen in een ton, waaronder zelfs heel optimistisch de zonnebrandolie, en kozen voor een tocht van 28 kilometer naar Souillac. De Lot was kalm en breed en deed met zijn stroming het meeste werk, dus met een een beetje peddelen hier en daar konden we met gemak de bus terug weer halen. We voeren langs witte rotsen met leuke inhammetjes die overdekt werden met kunstige door de rivier uitgesleten golfpatronen. We lunchten op een eilandje onder de bomen, waar we geen last hadden van het laatste buitje van de dag. Daarna werd het blauw en zonnig en kwam zelfs de zonnebrandolie nog goed van pas! We legden nog aan bij een strandje; het zat er vol met libelles en kleine visjes en overal borrelden luchtbelletjes omhoog. Pelle en Elise oefenden er met steentjes laten keilen. We meerden dan ook om half vijf met een heel voldaan gevoel aan bij het waterpark in Souillac, waar een uur later onze bus zou vertrekken. De was was nu droog en Pelle en Elise doken in het zwembad terwijl Peter boodschappen deed in het mini-winkeltje van Saint-Sozy.
Het weerbericht kreeg helaas inderdaad gelijk; we begonnen de dag met een onweersbuitje. Het stelde niet zo heel veel voor, maar we moesten nu wel even wachten tot de tent een beetje was opgedroogd. Dat was niet zo heel erg, want dat gaf ons de gelegenheid om nog wat boodschappen te doen in het winkeltje van St-Sozy. Het was zondag, dus we konden maar beter voorbereid zijn op een dag zonder winkels! We begonnen onze etappe met een broeierige klim naar Racamadour, het letterlijke en figuurlijke hoogtepunt van de dag. Toen we het vanuit L’Hôpital Saint-Jean in de diepte zagen liggen tegen zijn steile bergwand, besloten we dit toeristische circus te omzeilen en te beginnen aan een dertig kilometer lange klim. Alleen bleek toen onze route recht langs de stadspoort onderaan Rocamadour te lopen en zou het zonde zijn om niet even rond te kijken.
Vanuit een drukke winkelstraat begon de Grand Escalier, een trap met 223 treden, loodrecht omhoog langs alle sights naar de burcht op de top. We hoorden de kerkdienst in de Saint-Sauveur al voordat we de kerk hadden gespot. We konden er dus helaas niet rondkijken. Maar we zagen wel de beroemde XIIe eeuwse zwarte madonna koninklijk uitgedost staan in haar eigen kapel. Alles was versierd met torentjes en stenen hoofdjes en engeltjes en er zaten zelfs kleurige oude fresco’s op een muur onder een overhangende rotswand. Nu we zo ver gevorderd waren, liepen we de kruiswegstaties naar de top ook maar even af. Ze eindigden bij een duizelingwekkende kasteelmuur van waaraf je een grandioos uitzicht had op Rocamadour en zijn kloof. Het was wel een beetje irritant dat er bovenop deze rots gewoon een groot parkeerterrein lag! We raceten weer snel naar beneden om de fietsen op te pikken voor een klim die ons verder door de kloof leidde, uiteraard onder het genot van prachtig uitzicht op het stadje. We bleven behoorlijk klimmen langs randen witte rotsen en velden. Het landschap werd langzaam droger, met gedrongen bomen met kleine blaadjes. We hadden eigenlijk willen kamperen op de municipal in Labastide Murat, maar die lag er verlaten bij, het grootste deel van het sanitair was kapot, de electra deed het niet en de bakker bleek op maandag dicht te zijn. Twintig kilometer verderop lag, bergaf, de municipal van Vers; die kilometers hadden we wel over voor een veilige nachtrust en vooruitzicht op ontbijt! We “dineerden” op het brood van vanochtend, met jam en pasta, en een beker sap.
We hadden ’s nachts weer een onweersbuitje, maar het was helaas niet hard genoeg voor een beetje verkoeling. Gelukkig hoefden we na de twintig bonus kilometers van gisteren ook niet zo ver. Het hoofddoel van vandaag was Saint-Cirq-Lapopie, via een erg sfeervolle slingerweg langs rotswanden van de Lot. We kwamen hierbij ook langs het mooie jaagpad, het Chemin de Halage, uitgehouwen uit een loodrechte witte rotswand. Het was er vandaag druk met wandelaars. Op dezelfde rotswanden verscheen nu ook snel Saint-Cirq; bij een eerdere gelegenheid zagen we het niet zitten om er naartoe te klimmen, maar vandaag trotseerden we de toegangsweg van tien procent. Het laatste stukje was nog veel steiler, en moesten we lopen. We konden pas bovenin bij de kerk een horizontaal genoeg plekje vinden voor onze fietsen en een bankje. We waren nu allereerst toe aan IceTea en een ijsje! Daarna bekeken we de enorme kerk (Saint-Cirq is een voornaam bedevaartsoord) en liepen naar de ruïne ernaast voor een weids uitzicht over het dal van de Lot en de mooie vakwerkhuisjes van Saint-Cirq.
Na het bekijken van al dit moois streken we neer voor de lunch, waarna we de Lot overstaken. Via wat bruggen en tunnels kwamen we uit bij de Célé. Vanaf hier was het lekker doorfietsen naar Cabrerets, waar de mussen van het dak vielen en we ons tentje op Camping Cantal in de volle zon neer moesten zetten. We liepen hoopvol een steil bospad op naar de prachtige grot van Pech-Merle, maar we hadden onze reservering niet afgesloten met een betaling, en nu konden we niet naar binnen. Helaas! We koelden een beetje af met een blikje IceTea en liepen toen maar langs het plaatselijke supertje.
Er was nachtelijk onweer voorspeld, maar we kregen een heldere sterrennacht! Hierdoor daalde de temperatuur naar slaapbare waarden. We ontbeten op het overgebleven notenbrood van de vorige dag en waren al om negen uur startklaar. Het was inmiddels en grijs en bewolkt, maar wel nog steeds warm. We hadden een relaxte etappe langs de Célé voor de boeg, langs vakwerkhuisjes die half verscholen zaten in de rotswanden. Ons eerste doel was het oude bekende Marcilhac-sur-Célé, niet alleen vanwege de bakker en het supertje, maar vooral ook vanwege de mooi abdijruïnes met leuke kapitelen en omliggende vakwerkhuisjes. Deze keer was ook de kerk open, die prachtige fresco’s bleek te hebben. Een kilometer of tien verder wachtte ons in Espagnac-Sainte-Eulalie de Prieuré de Notre Dame. Het is een echt pelgrimsdorp, versierd met St Jacobsschelpen en goed voorzien van gîtes voor pelgrims. Er was zelfs een speciaal zitje met (kapotte) frisdrankautomaat. Maar de kerk met bijzondere houten toren was helaas dicht.
We fietsten nu snel verder naar Figeac. Hier vonden we, vlakbij het hotel waar we bij een eerdere gelegenheid verregend hebben gelogeerd, een fietsenzaak waar we een nieuwe band en zadel konden kopen voor Peters fiets. Deze keer konden we gewoon naar Camping du Domaine du Surgie. Pelle en Elise gingen nog even naar het gemeentezwembad. We ondernamen nog een excursie naar de Mac; We waren nog maar net voor sluitingstijd in de Intermarché, waar we, opgejaagd door de intercom, ons boodschappenlijstje af moesten werken. We sloten de dag af met een korte rit door het centrum van Figeac om leuke, versierde oude huisjes en de St-Saveur te bekijken. Die laatste was helaas al dicht en aan de buitenkant was hij toch wel erg toegetakeld met zijn afgehakte hoofdjes. Eenmaal terug op de camping bleek daar een karaoke-avond op het programma te staan.
Die onweersbui kwam er niet afgelopen nacht en we vertrokken vroeg. Om half tien waren we bij de bakker, wat eigenlijk aan de late kant was voor zo’n hete dag. Het was al bijna dertig graden in de schaduw en erg vochtig, en we moesten weer klimmen. We waren niet de enigen die moesten afzien; we zitten hier midden op de pelgrimsroute en bij elk kraantje stond wel een pelgrim water te tappen. Er stonden trouwens zelfs speciale borden langs de weg om automobilisten te waarschuwen voor loslopende pelgrims. Na onze klimmetjes mochten we de Lot volgen, die hier rustig door het groen stroomde. Net voor onze afslag naar Conques vonden we een kanoplek met een restaurant, waar ze lokale ijsthee en heerlijk sorbetijs verkochten van eigen fruit. Camping Beau Rivage in Conques stond redelijk vol, maar ze hadden nog een fijn schaduwrijk pelgrimsveldje voor ons tegenover de receptie. We stonden er naast een paar echte pelgrims, compleet met schelpen en een mini-tentje. Pelle en Elise doken meteen in het zwembad, terwijl wij profiteerden van de uitstekende wifi. ’s Avonds kregen we onze afhaalpizza’s op echte borden en konden we ze aan tafel eten. Het was dan misschien wel officieel de rokerstafel, maar voor ons voelde het erg geciviliseerd en vooral de zalmpizza smaakte heerlijk. We maakten nog een klein ommetje naar het oude pelgrimsbruggetje verderop aan de rivier. Er zijn wel meer van dit soort bruggetjes, maar ze hebben niet allemaal een plaats op de UNESCO-lijst gehaald zoals dit. Pelle vond kreeften in de rivier; tot zijn grote opluchting lieten ze zijn tenen met rust. Stipt om tien uur gingen de lampen bij de receptie uit en konden we rustig slapen.
Onze pelgrimsburen waren al héél vroeg weg, zodat wij hun picknicktafel konden gebruiken voor ons ontbijt. Wij hadden geen haast, want op ons programma stond alleen een bezoek aan Conques. Daar wachtten we liever mee tot de middag, als we toch op zoek moesten naar een bakker en de schatkamer van Ste Foy open zou zijn. Ons paadje naar boven begon recht tegenover de pelgrimsbrug en was ongetwijfeld even oud. Het liep heel steil omhoog langs vakwerkhuisjes; hier en daar waren er kruisjes uit gehakt. In het hart van Conques vonden we de Abbatiale Sainte-Foy, een parel van Romaanse architectuur en een hoogtepunt op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. Het is onbegrijpelijk dat deze kerk in de 19e eeuw maar tenauwernood aan de sloop is ontkomen. Het timpaan van het laatste oordeel is prachtig, net als de versierde kapittels. Zonder deze kerk was Conques ongetwijfeld al lang van de kaart verdwenen. Een supermarkt konden we helaas niet vinden, en de laatste sandwich van de bakker werd net voor onze neus verkocht. Bij gebrek aan brood aten we korstjes van pasteien, om precies te zijn flan en appelflappen. Na deze vreemde lunch was de schatkamer open.
Het is bijzonder dat deze eeuwenoude schat van goud, zilver en edelstenen bewaard is gebleven; dat is te danken aan de uithoek waar Conques ligt en zijn toegewijde inwoners die hem verborgen hebben weten te houden. Wij keken onze ogen uit op de prachtige relikwieschrijnen en versierde boeken, sommige uit de 9e eeuw. De schatkamer is nadrukkelijk géén museum, want het enorme 10e eeuwse relikwiebeeld en het kruis van Sainte Foy worden nog altijd jaarlijks door de straten gezeuld tijdens een processie. Het beeld was nogal lelijk van mooiigheid, maar het was zeer zeker indrukwekkend. Een kort ommetje naar de kapel van Saint Roch leverde nog een mooi uitzicht op het stadje op. De rest van de dag keken we hoe de camping weer vol liep met fietsers, wandelaars en campers. Bij gebrek aan een winkel bestelden we weer eten bij de camping. Deze keer gingen we voor voor de friet met sla en worst. Daarna gingen Pelle en Elise op fotojacht naar kreeften om te bewijzen dat er echt gevaarlijke joekels zaten en speelden we rummicub tot het te donker werd.
Wij vonden dat we heel goed bezig waren toen we al om half negen klaar stonden voor vertrek, maar de pelgrims waren toen al lang en breed op pad. Wij reden het dal van Conques uit langs een groen bemost muurtje met een nog heiig uitzicht erachter. Dit hielden we stug vol tot een uur of half twaalf, toen we op de grote weg naar Aurillac stuitten. We deden een poging om een binnendoortje te rijden via landweggetjes, maar toen dat niet wilde lukken namen we toch maar de grote weg. We klommen nog steeds, waarbij we regelmatig werden ingehaald door alle mogelijke landbouwvoertuigen. Deze weg leed aan een groot gebrek aan leuke plaatsjes met picknickbankjes, zodat de stoeltjes er uiteindelijk aan te pas moesten komen. We waren bijna door ons water heen toen we toch nog een café vonden met IceTea, waar ze ook nog onze bidons voor ons vulden met de waterkannetjes uit de koelkast. Na 600 hoogtemeters kregen we dan eindelijk uitzicht op Aurillac, waar de weg met 7% in dook. Deze niet helemaal geplande route liep langs Camping de la Cère in Arpajon sur Cère. Die leek ons een stuk fijner dan de geplande municipal van Aurillac. We hadden een ruime keuze uit grote groene veldjes met laadpalen en veel bomen voor schaduw en de was. De bakker zat aan de overkant van de straat, en er was super veel schoon sanitair, dus het was ons een raadsel waarom het zo rustig was. Misschien kwam het door de waardeloze internetsite? Wij waren er in elk geval erg blij mee! Pelle en Elise vermaakten zich met het zwembadje en de schommels en wij gingen op zoek naar een supermarkt. Na het eten werden we nog bij de ingang vermaakt met een folklore klompendansgroep met begeleiding van tamboerijn, accordeon en doedelzak.
We haalden om half acht genoeg brood bij de bakker om de dag door te komen. We verwachtten namelijk na Aurillac geen plaatsjes met voorzieningen meer tegen te komen. We reden wel nog door het centrum van Aurillac, maar daar was niet meer bezienswaardigs te vinden dan een ouderwetse parapluwinkel, de trots en het symbool van de stad. Toegegeven, er lag ook nog een kasteel op een heuveltop naast de stad, maar die sloegen we over omdat we nog genoeg moesten klimmen. Meteen bij het verlaten van de stad veranderde het landschap en reden we de een landschap in van groene vulkanen.
Ze waren spaarzaam bestrooid met oude huisjes en kerkjes met platte klokkentorens en het was er prachtig fietsen! Wij maakten een voorzichtig begin met de beklimming van de Puy Mary om daar de Pas de Peyrol over te steken. We gingen tot Mandailles-St-Julien, een iets groter plaatsje met een winkeltje en een mindere camping, de “Puy Mary”. De veldjes waren groen en gelegen naast een leuk riviertje, maar er was geen verlichting, er waren alleen hurk-wc’s en voor elke druppel warm water moest je muntjes kopen die alleen ’s avonds te koop waren. Rond drieën begon het er erg dreigend uit te zien en haalden we snel wat dingen voor een pan pasta ... waarna de bui over trok en de zon weer door kwam. We maakten nog een wandelingetje naar de best wel indrukwekkende waterval bij de camping. Op de heenweg liepen we netjes om over een brug, maar op de terugweg staken we lekker lui en avontuurlijk het riviertje over, recht naar onze tent. De douches waren uiteindelijk niet slecht.
Nadat we lekker rustig en koel geslapen hadden, konden we beginnen aan onze tocht der tochten met maar liefst drie cols. Aan het begin van de vakantie leek dit nog onhaalbaar, maar nu waren we natuurlijk goed ingefietst. De eerste klim, die naar de Col du Pas de Peyrol, begon al meteen bij de camping. We werden met bordjes op de hoogte gehouden van wat ons per kilometer te wachten stond. We moesten in tien kilometer 600 meter klimmen naar 1589 meter. Onderweg werden we aangemoedigd door heel veel racefietsers en werden we beloond met het meest fantastische uitzicht. Het kostte ons uiteindelijk een aantal uren om de populaire top te bereiken. Daar stond het volgeparkeerd met auto’s van mensen die de laatste paar meters naar de echte top wilden lopen. Daarna konden ze zichzelf belonen met hapjes en drankjes en souvenirs die hier voor woekerprijzen te koop waren. Het was ons hier te druk voor de lunch, dus we besloten eerst maar eens naar beneden te rijden.
Deze tien kilometers hoefden tenslotte niet veel tijd te kosten ... De heenweg was ruig, maar nu reden we een groen gletsjerdal in vol met rinkelende koeien. We rekenden op een bankje bij de Romaanse kerk van Dienne; dat was er ook, maar daar moesten we dan eerst een trap voor beklimmen met onze lunchspulletjes, en daar hadden we geen zin in. We wisten toen nog niet dat er verder geen bankjes meer zouden komen tot net voor onze volgende beklimming, die van de Col de Montiragnes. Hier moesten we het doen zonder bordjes en aanmoediging van andere fietsers; we reden door weilanden, pal in de zon. We verbaasden ons over de leegte van het landschap met alleen maar koeien en verder helemaal niets. We overwogen nog om de camping te nemen in Allanche, een aardig stadje met een brocante, maar we maakten toch maar braaf onze etappe af. Meteen na het stadje begon een vermoeiende klim naar de Col de Baladour (1207 m).
We kwamen uit tussen de windmolens en de koeien en een on-Nederlands uitzicht van eindeloos niets. We verwachtten nu een comfortabele afdaling van vijfentwintig kilometer naar onze eindbestemming Blesle. Alleen daalden we niet heel snel en zorgde een fikse tegenwind ervoor dat we toch nog moesten trappen. Zo kwamen we behoorlijk laat aan op Camping La Bessière. We zetten snel onze tent op en spoedden ons naar het dorp om een restaurantje te zoeken. Dat werd een café met keuze uit friet met hamburger en friet met omelet en crème brûlée toe. De camping bleek een goede keuze, met fijn sanitair, een wasmachine en droger, overdekte tafels met stopcontacten, lekker rustig en niet te ver van het leuke oude stadje. Hier konden we wel een rustdag nemen!
Het koelde ’s nachts behoorlijk af, dus we waren blij dat we nog even konden blijven liggen. Het enige dat hoefde was brood halen in het dorp en om tien uur terug zijn voor de was. Geweldig, ze hadden een èchte wasmachine met een programma van twee uur, dus dat beloofde eindelijk weer eens echt schone kleren aan ons lijf en een frisse handdoek. We zouden later in de middag even Blesle in gaan om meteen boodschappen te doen voor het avondeten, maar toen ik na de lunch alvast een kijkje ging nemen bleek de winkel op maandagmiddag gesloten te zijn ... Blesle stond heel terecht in de lijst van de “plus beaux villages”, met zijn stevige donjon, stadsmuren met ronde torentjes, vakwerkhuizen, waaronder een met een echt romaans raam, en een prachtige romaanse kerk met restanten van oude fresco’s. Het portaal was versierd met grote bloemen en langs de dakranden zaten stenen koppen van mensen en dieren. De pilaren van de ramen waren voorzien van grappige kapitelen en hoog boven een oude Christus binnen in de kerk was een rand met gebeeldhouwde fabeldieren.
Omdat we niet nòg een keer friet met hamburger wilden eten, lieten we een gezamenlijk uitje naar Blesle verder zitten en reden we zestien kilometer voor een super in Messiac. Onderweg zagen we nog een oud kapelletje heel hoog op een rots liggen. Jammer van Blesle, maar we hadden nu wel aardappelsalade met onze favoriete toetjes en voorraad voor de tocht van de volgende dag. Intussen werd de lucht steeds zwarter en hoopten we maar dat het onvermijdelijke onweer ’s nachts zou komen als we veilig en droog in onze slaapzakken lagen.
Het onweer kwam inderdaad ’s nachts, met bakken regen en bliksem die onze hele tent verlichtte. Helaas duurde het tot ver in de ochtend, wat niet goed was voor onze planning ... We haalden brood in de stromende regen en zeulden al onze spullen naar de overdekte wifizone om daar alvast in te pakken. Helaas waren we niet de enigen die op dat idee waren gekomen, en was onze ontbijttafel al bezet. We konden uiteindelijk pas om half elf beginnen met de klimmetjes van de dag. Die gingen natuurlijk moeiteloos! Het landschap was niet meer zo spectaculair nu we zo verwend waren na de Puy Mary, maar we kregen wel nog wat mooie stadjes. Rond lunchtijd bereikten we Brioude, met de Basilique Saint-Julien, een kolossale romaanse kerk van roze zandsteen, versierd met talloze hoofdjes en kopjes langs de dakrand, zwart-witte bloemranden en ronde, rode daken.
Van binnen waren de pilaren kleurig beschilderd, tot de prachtige kapitelen toe. De vloer was een groot mozaïek van zwarte en witte keitjes. De moderne glas-in-lood ramen waren op zich misschien niet zo mooi, maar kleurden de kerk in zachte tinten. Achter de kerk waren ze bezig met een middeleeuwse markt met boogschutters, veel harnassen, muziek en rokerige kookpotten. Wij aten op de stenen bankjes langs de kerk en fietsten toen door tot de afslag naar de Abbaye de Lavaudieu. Hier hadden we de XIIe eeuwse fresco’s willen bekijken, maar dat betekende een omweg van zestien kilometer en we waren natuurlijk laat vertrokken. Omdat we toch nog helemaal onder de indruk waren van de Saint-Julien besloten we dan ook meteen door te fietsen naar de camping van Auzon. Ook Auzon bleek weer een prachtig middeleeuws stadje te zijn, dat je via een oude toegangspoort en een steil klinkerpaadje kon bereiken. Bovenin, op een rots, stond wederom een grote, rijk versierde romaanse kerk, die helaas gesloten was. Huisjes en kerk werden nog steeds beschermd met indrukwekkende stadsmuren. Er was alleen geen winkel in het dorp, waardoor we een andere camping moesten zoeken. Dat werd Camping l’Insolite in Brassac-les-Mines, met een Leader Price om de hoek. De veldjes waren prima, het sanitair bleek uitstekend en tegenover onze tent stonden twee overdekte picknicktafels. Alleen was het stadje niet bezienswaardig en zelfs ronduit troosteloos. Dus in plaats van naar het stadje keken we maar naar de vreemde verzameling mede campinggasten, waaronder een groepje werkmannen met een half ingestorte tent en een vrachtwagen vol met zand.
We vertrokken alwéér laat. Deze keer was het niet vanwege de regen maar vanwege de kou; de tent droop ’s ochtends van de condens. Als we vandaag voor een etappe van veertig kilometer kozen in plaats van een van tachtig, was dat niet erg, want dan hoefden we ook niet zo ver. Na een ontbijt van de Leader Price fietsten we naar Issoire, wat eigenlijk de eindbestemming had moeten zijn van de vorige etappe. Daar zaten we nu nog vijfentwintig kilometer vanaf. We begonnen vlak, tussen de mais en de uitgebloeide zonnebloemen, maar al snel verschenen er weer wat bulten in het landschap. Toen we Nonette voorbij waren, een aardige klim, lag daar in de verte zelfs alweer de Puy de Dome, dicht bij onze begincamping! I
Issoire bleek een grote, onaantrekkelijke stad te zijn, die we helaas in moesten om de Abbatiale Saint Austremoine te kunnen bekijken. Ook dit was weer een gigantische romaanse kerk, die helaas in de steigers stond voor een schoonmaakbeurt. De kerk was (in de XIXe eeuw) uitbundig beschilderd, van de muren tot de plafonds, inclusief de pilaren en de kapitelen. Vooral de kapitelen van de kooromgang waren erg mooi, en dan vooral dat van het laatste avondmaal. Op de grote koepel boven het altaar was verder nog een groot portret geschilderd van God op zijn troon, in een grote gouden cirkel. Er was ook nog een donkere crypte, met ondermeer een versierde gouden reliekschrijn. Van buiten had de kerk wel wat van die van Brioude, met dezelfde ronde dakjes en de zwart-witte mozaïekranden, maar hij miste de zachte uitstraling van de roze zandsteen. Om de een of andere reden waren rondom de sterrenbeelden uitgebeeld. Na ons heen-en-weertje naar Issoire klommen we nog Usson in, een oud dorpje met veel uitzicht en (vulkanische) orgelpijpen die we absoluut niet wilden missen. Bovenin bevond zich nog een beschilderd kerkje met ingebouwde stadspoort, deels opgetrokken uit de orgelpijpen, net als veel van de lokale muurtjes. Gelukkig stonden er nog genoeg overeind om te bekijken! We hadden het intussen zo koud dat de fleecetruien weer tevoorschijn gehaald moesten worden. We fietsten door naar Sauxillanges, een dorpje met supertje en een municipal, Les Prairies. Daar eindigden we de dag bibberend voor onze tent. En dan durfden ze nog te vragen of we soms kaartjes wilden voor het buitenbad ... nee dus!
Met dertien graden en een weerbericht vol buien, hadden we eigenlijk niet heel veel zin om onze tent uit te komen ... maar ook niet om er de hele dag in te blijven liggen. Dus pakten we onze spullen in en deden een snel rondje Sauxillanges, waaronder zijn aardedonkere kerk. Na twintig kilometer moesten we bij het kasteel van Mauzun zijn. Het begon alleen al snel te miezeren en daarna te regenen. Bah! De regenpakken moesten er zelfs aan te pas komen en het uitzicht op ons kasteel werd verpest door de mist. Eenmaal daar werd het ineens droog en konden we lunchen aan een picknickbankje, in het gezelschap van de lokale katten en een hond.
Intussen zagen we verdacht veel mensen naar het kasteel wandelen en dan meteen weer omdraaien; het bleek pas om half drie open te gaan, en zo lang konden we niet wachten. We konden het bij het uitrijden van het stadje wel eindelijk het kasteel fotograferen met wat blauwe lucht. Vanaf nu reden we grotendeels steil naar beneden, naar Municipal Les Taillades in Courpière. Het zonnetje was intussen doorgekomen en het werd zoweer best lekker weer. We deden nog een donker kerkje en boodschappen en installeerden ons toen op een fijn veldje naast het gemeentebad. Pelle en Elise ondernamen nog een poging om er te zwemmen, maar dat was toch wel erg koud! Hoewel we nog maar één etappe verwijderd waren van Abrest, namen we toch maar het aanbod van de gratis wasmachine met overdekte waslijnen aan. Die laatsten kwamen nog goed van pas, want het begon weer te regenen.
Met de stal in zicht verbraken we ons snelheidsrecord. We hoopten op tijd op de camping te zijn om in te laden en meteen naar Nederland te rijden, want het was nog steeds geen prettig weer. We stapten alleen maar af en toe even af om onder een boom te schuilen voor een klein buitje. Eenmaal op de camping in Abrest, laadden we snel de auto in, terwijl Pelle en Elise nog even zwommen in het overdekte zwembadje. Gelukkig bleef het droog tot we in de auto zaten ... we waren Vichy nog niet uit of de regen kwam echt met bakken naar beneden ... Rond middernacht zat ons avontuur erop en doken we lekker in ons eigen bed!