Pelle en Elise mochten meteen vanuit school in de volgestouwde auto stappen, op naar Moissac, de uitvalsbasis voor onze fietsvakantie dit jaar. Dat was een beetje ver voor één middag rijden, maar tot net voorbij Parijs moest lukken. We waren helaas niet de enigen die er vroeg bij wilden zijn deze vakantie en we kwamen met toch wel wat uurtjes filevertraging aan bij l’Isle aux Moulins in Jargeau, bij Orléans. De receptie was al dicht en het kostte ons nogal wat overredingskracht om de nukkige eigenaar zo ver te krijgen dat hij de slagboom voor ons omhoog deed. De camping was prima, alleen viel het in de hitte nog niet mee om de slaap te vatten. ’s Ochtends waren we om negen uur klaar voor de tweede helft van onze rit. Ook nu waren er weer veel files, vooral veroorzaakt door Nederlandse en Belgische vakantiegangers. Het was behoorlijk benauwd en overal boven de weg hingen waarschuwingen voor onweersbuien. Het zag er inderdaad op plekken erg dreigend uit, maar in Moissac was de lucht strak blauw en was het bloedheet. Toen na veel gezweet onze tent stond op de ons welbekende Moulin de Bidounet, bleken we net het enige plekje gekozen te hebben dat op ons kaartje gemarkeerd stond als gereserveerd ... dus ... We aten pasta met tomatensaus en tonijn.
We lagen nog maar net op onze matjes toen er een onweersbui in alle hevigheid losbarstte. Het bliksemde, waaide en stortregende als een gek, maar wij stonden zo beschut tussen de heggetjes dat we er niet veel last van hadden; zelfs de tarp kon blijven staan. Pelle en Elise werden er niet eens wakker van! ’s Ochtends waren we ondanks de nattigheid en de onwennigheid van een eerste dag toch bijtijds klaar voor vertrek. We lieten onze auto achter op veldje 1 en sloegen brood in bij de bakkersbus. Gelukkig had de bakker, ondanks een grote stroomstoring als gevolg van het onweer, toch kans gezien om te bakken. De wind was weer gaan liggen en het was prima fietsweer: warm en met wat wolken tegen de ergste zon. We verlieten de camping langs de Tarn en lieten Le Pont-Canal du Cacor van Moissac nog even links liggen tot over een maand, als we via het kanaal terug zouden komen. Het was een echte infiets-etappe, rustig tussen de appels en de zonnebloemen door. We hielden onze lunchpauze in Montauban, waar Peter nog een speeltuintje met bankjes wist te zitten van een eerdere vakantie. Er zat ook een winkeltje met sap en fruit. We verlieten hier de Tarn.
Het was nu niet ver meer naar Nègrepelisse, aan de Aveyron, waar we een schaduwrijk plekje vonden op Camping du Colombier. Het gemeentebad zat ernaast en daar maakten we dankbaar gebruik van. We hoefden niet op zoek naar een winkel, want het was zondag en alles was dicht. We gokten erop dat er wel ergens een pizzeria zou zijn en dat bleek ook zo te zijn; we maakten ze soldaat op een bankje in een klein parkje voor de deur. We bekeken ook nog even Nègrepelisse met een leuke kerktoren, maar het kasteel viel erg tegen omdat het zodanig was gerenoveerd dat er alle romantiek eruit verdwenen was.
We begonnen vandaag aan het echte werk met een etappe langs de Aveyron. Een paar kilometer voorbij Nègrepelisse kregen we in Bioule een authentiek kasteeltje met een rond torentje met een metalen klokkentoren erop. Nog een half uurtje later waren we in Montricoux met straatjes vol bouwvallige vakwerkhuizen en een groot plein met een oude kerk en een oude commanderie van de Tempeliers met donjon. Meteen na Montricoux kregen we ook ons eerste klimmetje, met uitzicht op de Aveyron. Het was prachtig fietsen door het groen en langs de rotsen van de kloof. Zo af en toe was er een tunnel. Hoewel het er eigenlijk véél te warm voor was, beklommen we toch de heuvel van Bruniquel. Het laatste stukje was zo steil dat we de fietsen moesten achterlaten onder aan het stadje bij bankjes met een zeer welkome waterpomp ernaast. Bruniquel was de klim meer dan waard met zijn smalle Middeleeuwse straatjes vol doorgangetjes en oude huisjes die nu grotendeels in gebruik waren als atelier. Helemaal bovenaan lag een kasteel, maar dat konden we niet bekijken met onze fietsen onbeheerd onderaan de helling en nog een druk fietsprogramma voor de boeg. Hier zat nóg een oud, hooggelegen stadje met kasteel in: Penne. Voor we ons aan de klim waagden pauzeerden we nog even langs de Aveyron. Penne kostte ons, ook door de hitte, heel wat kruim. De klim werd enigszins goedgemaakt met een pleintje met bankjes en een kraantje bij de ingang. Het stadje stond kriskras volgebouwd met de leukste huisjes en bood natuurlijk een prachtig uitzicht. Ook hier hadden we helaas geen tijd voor een bezoek aan het kasteel.
De laatste kilometers hadden we het zo heet dat we wel een duik moesten nemen in de Aveyron om een beetje af te koelen. We deden flink boodschappen in de super van Saint-Antonin-Noble-Val, in de veronderstelling dat we een warm welkom zouden krijgen bij Camping Les Gorges de l’Aveyron. In eerste instantie zeiden ze dat ze vol zaten, maar gelukkig kregen ze medelijden (met de kinderen!) en gaven ze ons een onofficieel maar prima veldje achter de wasbakken. Elise maakte iedereen nog aan het schrikken door een stevige bloedneus te krijgen in het zwembad. Ze zwom daarna nog vrolijk verder in de rivier achter de camping. We aten onze traditionele aardappelsalade en wachtten geduldig tot de bingo voorbij was en de blaffende hond en huilende baby waren uitgeraasd.
Het viel niet mee om in alle hitte in slaap te komen, dus helaas ook niet om ’s ochtends heel vroeg op te staan voor onze klim uit Saint-Antonin. Toch namen we nog even de tijd om eerst het stadje te bekijken. Ook hier waren weer veel vakwerkhuisjes, smalle steegjes en een markt met een houten dak en een XIVe eeuws stenen kruis eronder. Ernaast stond La Maison Romane, een vreemd bouwwerk uit 1125, dat ooit diende als stadhuis. Het zou het oudste civiele gebouw zijn in Frankrijk en was erg mooi met zijn elegante toren en beeldhouwwerk. We vonden ook nog een paar oude gevelstenen, waaronder het kussende paar van het Maison de l’Amour. Er zat ook een bakker met, naast brood, frisse blikjes Ice Tea om ons moed in te drinken voor de klim. De etappe was kort, maar de klim kostte ons tot de middagpauze, die we hielden bij de dolmen de Vaour aan de D91, de grootste van de Tarn.
De dolmen zelf lag in de brandende zon, dus we waren erg blij met de schaduwrijke dolmen-stijl picknickbankjes eromheen. Na de dolmen was het grootste leed geleden en mochten we vooral bergaf. Het was een vreemde ervaring dat de rijwind bij de afdaling aanvoelde als een hete föhn in plaats van dat hij zorgde voor wat afkoeling. Met Cordes-sur-Ciel al op ons netvlies hielden we toch nog even pauze in het naastgelegen Les Cabannes voor een ijsje en Ice Tea. Bij Le Moulin de Julien kregen we een reusachtige plek voor onze tent, wat mooi was omdat we onszelf een rustdag hadden beloofd om bij te slapen en het stadje te bekijken. Pelle en Elise verdwenen voor de rest van de dag in het zwembad.
Het betrok ’s ochtends al heel snel. Toch treuzelden ons professioneel ogende, super lichtgewicht bepakte medevakantiefietsers tot na tienen. Wij treuzelden ook, maar wij wilden pas rond de lunch in Cordes zijn. We parkeerden de fietsen voorde 8-á-8 en kochten lekker lui kaartjes voor het toeristentreintje naar boven. We vonden de kaartjes al prijzig toen bleek dat we de luxe drie kwartier durende sight-seeing versie hadden genomen.
We reden helemaal onder langs Cordes en onder het genot van mooi uitzicht op het stadje leerden alles over de geschiedenis van leerlooierijen, pestepidemieën en verval door de aanleg van het Canal du Midi. We waren wel blij met onze rondrit, want in het treintje zaten we min of meer droog. Van Cordes zelf zagen we uiteindelijk niet heel veel meer dan het overdekte marktplein, waar we met een broodje in de hand schuilden voor een fikse bui. We waren niet de enigen die hier langdurig schuilden; tegen de verveling stond er een piano waar vooral kinderen, aangemoedigd door hun trotse ouders, de Vlooienmars uit probeerden te hameren. Toen dit ons al te erg begon te irriteren liepen we een oud huis in aan de markt dat ingericht was als een Oosterse meditatieruimte, met rare attributen als stoelen als eieren waar je in kon kruipen. In de natte kelder stonden doodskisten en was het behoorlijk griezelig. Toen we niet meer geloofden dat het nog droog zou worden liepen we nog een stukje door de met vlaggen versierde straatjes tot we bij de VV kwamen. Toen ze ons vertelden dat het pas rond achten droog zou worden hielden we Cordes voor gezien. Uiteindelijk werd het al rond vieren droog, net toen we terug waren van onze excursie. Zo konden Pelle en Elise nog even het zwembad in voor we onze weather-proof kant-en-klare aardappelsalade Piemontese met sla en ham aten. Na afloop deden Pelle en Elise nog een wedstrijdje mini-golf. De volgende dag zou het weer prima fietsweer zijn.
We waren al om negen uur klaar voor vertrek, want we moesten beginnen met een klim en we wilden graag op tijd voor de lunch in Albi zijn. Het was een heerlijke ochtend; de klim was nog wel zweten, maar nu konden we tenminste weer afkoelen bij de afdalingen. We reden langs velden vol met zonnebloemen en we genoten van het uitzicht. We overwogen nog even naar het vreemde ranke kasteeltje van Castelnau-de-Lévis te klimmen vanwege het beloofde mooie uitzicht op Albi. We waren nu bijna terug bij de Tarn en daarmee ook bijna bij Albi zelf. We staken de brug over en parkeerden onze fietsen op het plein van de reusachtige Cathédrale Sainte-Cécile, een massief bouwwerk van roze baksteen, begonnen in de XIIIe eeuw om de verslagen Katharen te laten zien dat Rome nog steeds de baas was. Het zou het grootste bakstenen gebouw in heel Europa zijn. Op een randje waterspuwers na zag het er van buiten uit als een onneembaar fort. Van binnen was de hele kerk prachtig beschilderd. We bekeken ook nog het naastgelegen Palais de la Berbie, het verblijf van de bisschoppen van Albi en nu museum van Toulouse Lautrec. We hielden het bij een wandeling er omheen, door de kunstig aangelegde tuin aan de Tarn met zijn Middeleeuwse brug.
Na Albi kregen we een prachtige slingerweg tussen de groene heuvels van de Tarn. Het was er rustig en verbazingwekkend gemakkelijk fietsen, want waar het steil had moeten zijn konden we ondergronds verder door de tunnels van een oud spoortraject. De langste was bijna een kilometer lang! Zo hobbelden we door naar Ambialet, een stadje gevangen in een lus van de Tarn, waar we picknicktafels vonden voor onze laatste broodjes en een kraantje om onze bidons met koud water te vullen. Half ingebouwd in de rotsen van de Tarn lag een klein XIe eeuws kerkje dat helaas veel van zijn sfeer was verloren nu het in gebruik was genomen als expositieruimte voor 3D foto’s. We gingen verder via een spannend doorgangetje met een waarschuwingsbord met zinkende auto’s. De doorgang bleek helemaal afsluitbaar te zijn met een grote sluisdeur. Erachter liep een weggetje recht over een lage stuw in de Tarn, waar zelfs nu in de zomer al water overheen liep. Eenmaal aan de overkant had je uitzicht op het oude, rotsige stukje van Ambialet, inclusief het half troglodyte kerkje. We hadden nu nog elf kilometer te gaan naar Trébas via dezelfde aangename groene weg langs de Tarn. We hadden geen grote verwachtingen van Camping l’Amitié, maar hij was erg aangenaam. Het sanitair zat in een vrolijk beschilderde houten keet aan de overkant van de openbare weg en was brandschoon en zelfs voorzien van thermostaatkranen. Er was een Vival op loopafstand en wij hadden een fijn plekje tussen het opblaaszwembad en een lege huurtent waar we de tafel en stoelen van konden gebruiken. Pelle en Elise zwommen heerlijk in de Tarn.
Dit zou de zwaarste etappe tot nu toe worden. De eerste kilometers meanderden we nog rustig langs de Tarn en kregen we een donkere spoortunnel ter breedte van een wagonnetje toen het te steil dreigde te worden. Dit ging zo door tot Brousse-le-Château, waar we natuurlijk even in moesten klimmen via zijn XIVe eeuwse geknikte brug over de Alrance, geplaveid met dikke ronde stenen. Het was een fantastisch stadje met een heel oud kerkje erin, gewijd aan St Jacques, en hele steile straatjes met oeroude huisjes. Bovenop stond natuurlijk het (deels XIIe eeuwse) kasteel waar dit plaatsje haar naam aan dankt. Deze keer namen we wel de tijd voor een bezoekje. Het kasteel was goed voorzien van allerlei maten schietgaten voor boogschutters en kanonnen. Het kasteel bood nu ook onderdak aan een mooi bewerkte menhir met ketting en handen, maar helaas zonder hoofd.
Na Brousse kregen we nog een tijdje tunnels en toen was het uit met de pret en moesten we klimmen. Het werd tegen alle beloftes in weer een graad of 35 en we hadden nog heel wat kilometers te gaan. We kwamen nu geen leuke stadjes meer tegen, alleen nog waterkrachtcentrales. We lunchten op een bankje aan de Tarn en keken jaloers naar de dikke vissen die hierin rondzwommen. De tocht eindigde met drie klimmen van een procent of acht en we waren dan ook blij toen we bij een kanoverhuur kwamen waar ze ijs en Ice Tea verkochten, want dat hadden we wel verdiend. Het was jammer dat we het water niet meer in konden, maar het was al erg laat en we hoefden ook niet heel ver meer naar Camping Le Cascade in Saint-Rome-de-Tarn. Het was een hele steile terrassencamping tussen het hooggelegen zwembad en de Tarn in de diepte. Wij kregen het lange, smalle trekkersterras helemaal voor ons alleen. De kinderen hadden vandaag weer prima de hellingen beklommen, zonder veel moeite leek het wel. Rond een uur of zeven betrok het en viel er wat regen, net toen we in het zwembad waren, maar tot een onweer kwam het niet en we kregen dankzij de wind zelfs nog een wasje droog.
Het was redelijk afgekoeld en we begonnen vol goede moed aan onze tocht naar Nant. We fietsten langs de Tarn tot we het viaduct van Millau zagen liggen, met daarvoor het tegen een rots aangebouwde Peyre, een van les plus beaux villages de france. Het was oud en had een troglodyte kerk die helaas zijn charme was verloren doordat hij, net als het kerkje van Ambialet, een nieuwe functie als expositieruimte had gekregen. Vanuit het dorp had je uiteraard goed uitzicht over de Tarn en het viaduct waar we al snel onderdoor zouden fietsen. Het viel nog niet mee om de brug goed op de foto te krijgen: hij is zo verschrikkelijk hoog! We kregen er wel een fotogenieke blauwe lucht bij.
In Millau kochten we lekkere broodjes kip met Ice Tea, die we aten op een pleintje met uitzicht op de vreemde Tour des Rois d'Aragon, bestaand uit een XIIe eeuwse vierkante donjon met een XVIIe eeuwse achthoekige kokkentoren erop. De toren was helaas tussen de middag dicht, dus we konden er niet in klimmen. We moesten op ons plein nog een knoop doorhakken over onze route. We konden naar Le Rozier, of we konden een omweg maken via Nant om de Chaos de Montpellier-le-Vieux te bekijken, een verzameling grillige rotsblokken in de Causse Noir. We kregen dan als bonus een mooie kloof, een stevige klim en een grot erbij. Het risico was echter groot dat we in het startgehucht voor deze excursie op zondag geen eten zouden kunnen kopen en helemaal voor niets de lange klim van zeven procent moesten maken. Ook over de camping hadden we nauwelijks informatie kunnen vinden. Met pijn in ons hart kozen we dan ook voor Le Rozier, met een dag kanoën ter compensatie. Overigens was ook de weg naar Le Rozier bijzonder mooi. We kregen bij Le Rozier een mooi schaduwrijk plaatsje op de vriendelijke Camping Municipal de Brouillet. Peter ging alvast met Pelle en Elise oefenen met de gratis kano’s van de camping, die je overigens alleen tegen de stroom in mocht gebruiken. Dit ging niet helemaal goed ... ze sloegen om in het tweede stroomversnellinkje, maar het water was niet koud en oefening baart kunst.
Vanochtend konden we lekker uitslapen, want de ochtend begon koel en we hoefden pas om half elf naast de barbecues klaar te staan voor vertrek naar Les Vignes, waar onze kanotocht begon. De camping zorgde niet alleen voor vervoer, maar ook voor kano’s, peddels en tonnetjes om onze spullen droog te houden. We mochten nu met de stroming mee en konden zo lang over onze twaalf kilometer doen als we wilden, als we onze spullen maar weer netjes inleverden als we terug waren. We begonnen al bijna meteen met een stroomversnellinkje door een speciaal geultje. We gingen niet om, maar waren wel al meteen nat. Het duurde nog wel wat kilometers tot we de stuurmanskunsten een beetje onder de knie kregen en zaten in het begin in elke bocht vast in de steentjes. Bij de stroomversnellingen bleef het tot het einde toe prijs ... Toch kregen we steeds meer tijd om van het uitzicht in de kloof te genieten. Af en toe gingen we naar de kant voor een foto en een broodje en zaten dan tussen de vlinders en de blauwe libellen. Net toen we toch wel erg moe begonnen te worden in onze ongeoefende armen en ruggen kwamen de anderhalve brug in zicht bij onze camping. Het was al met al een geslaagde missie! We bestelden friet en kregen tot onze verbazing een enorme glazen schaal met hele lekkere frietjes afgeleverd bij onze tent.
We hadden vandaag een korte etappe van dertig kilometer, maar we vertrokken toch vroeg omdat hij door de Gorges du Tarn ging en we niet te veel last wilden hebben van het drukke kanoverkeer. Het was een frisse, grijze ochtend, heerlijk voor het fietsen, maar iets minder voor de foto’s. De eerste twaalf kilometer hadden we gisteren natuurlijk al uitgebreid bekeken vanuit kanobus en kano. Het was leuk om alle stroomversnellingen nog een keer van bovenaf te zien. We ontdekten nu ook allemaal huisjes die boven tegen de rotsen zaten geplakt. Het was trouwens goed fietsen over het asfalt van de Tour de France die hier nog geen week geleden voorbij was geraasd.
Het duurde tot de middag tot de lucht blauw werd, wat maar goed was, want de route was werkelijk prachtig. Meestal keken we van vrij hoog uit op de Tarn en de hoge rotsen erlangs. Indrukwekkende cirques lieten zien hoe wild de Tarn hier ooit is geweest. We klauterden nog ergens een trap op voor uitzicht op een stuk Tarn met grote rotsblokken erin. Toch voeren er ook hier nog kano’s in de diepte. Net te vroeg voor de lunch vonden we een picknickplaats naast een overhangende rots vol verlaten troglodyte huisjes. Lunchen deden we uiteindelijk in Sainte-Enimie op Camping Coderc. Het was geen slechte camping, maar we misten de vriendelijkheid en het mooie plekje van de vorige. Het waaide zo hard dat we moeite hadden met het opzetten van de tent. We hoopten dat hij wel de was goed droog zou wapperen. Pas tegen de avond gingen we het stadje in om meteen boodschappen te doen. Het was een mooi oud dorp, maar veel te klein voor de enorme zwerm toeristen die er was neergestreken. De alimentation was zo klein dat we er vier keer langs fietsten en twee keer de weg moesten vragen tot we hem vonden. Ze hadden er dan ook zo weinig dat we besloten dan maar brood met ham te eten als diner. Ze hadden wel yoghurtjes, Ice Tea en wat fruit. Eenmaal terug op de camping stonden er nota bene naast onze tent kraampjes met fruit en panini!
We reden vandaag een laatste korte etappe langs de Gorges du Tarn. De Tarn lag nu diep in een bed van hoge groene heuvels. Ook nu fietsten we weer langs oude gehuchtjes die langs de rotsen aan het water lagen. Elise reed voorop en zette er flink de sokken in, zowel bergop als bergaf. Het enige noemenswaardige plaatsje van vandaag was Ispagnac, met zijn stoere, donkere XIIe eeuwse Église Saint-Pierre-et-Saint-Paul. Er werd vandaag een markt voor gehouden waar het rook naar ambachtelijke worsten en kazen. Er was ook een kraam met mooie stenen en fossielen; Elise werd verliefd op een kleine Stegosaurus, die haar nu verder vergezelt op onze tocht. Een eindje klimmen verder lag alweer Camping Chon du Tarn in Bédouès. Het was er heerlijk rustig, waarschijnlijk omdat het geen zwembad had. Maar dat hadden we ook helemaal niet nodig met de Tarn naast de camping: het was goed toeven tussen de dikke ronde stenen en de visjes. Tegenover de ingang lag La Collégiale Notre-Dame-de-l'Assomption, een XIVe eeuwse kerk met kantelen en een geschilderd wapenschild boven de deur, gebouwd in opdracht van paus Urbanus V als rustplaats voor zijn ouders. Er stond een heel oud en scheef stenen kruis in met een Jezus die eruit zag als een kindertekening. En omdat we net voor Bédouès nog een Intermarché hadden gevonden konden we de dag afsluiten met een echte maaltijd.
De luxe korte etappes waren voorbij; we moesten nu stevig aan de bak! Onze eerste klus was om over de groene heuvels van de Tarn heen te klimmen naar bijna 1100 meter. Gelukkig was het niet zonnig en heet en hadden we 25 kilometer om die hoogte te bereiken. Rond de middag kregen we ter afwisseling het stadje Pont-de-Montvert, waar drie gendarmes met portofoons nodig waren om het verkeer langs de markt te loodsen. Niet dat de markt zo groot was, maar de straatjes waren erg smal. Het dorp was genoemd naar zijn “pont en dos d'âne” over de Tarn. En laat er nu net toen wij er waren een ezel overheen wandelen! De brug eindigde in een oud torentje met een klok. Wij staken de brug over om brood te gaan halen, en pauzeerden even in een hoekje naast de viskraam. Die werd bevolkt door grote, hard plonzende vissen. Verser kon niet ... De Tarn was hier nog leuk en zwembaar, maar we kwamen in de buurt van zijn bron en langzaam verdween hij.
Net voor de Col de la Croix vonden we zomaar een picknickplaats voor onze lunch. We namen er niet veel tijd voor, want we werden op de hielen gezeten door een grote zwarte wolk die we voor probeerden te blijven. We konden nog net foto’s maken van de Col, het hoogste punt van onze vakantie, toen de bui viel. Maar net toen we onze hele regenuitrusting hadden aangehesen was hij al zo goed als voorbij. We daalden nu voornamelijk af, onder anderen door de Gorges du Luech met zijn dikke bruine stenen. Er voerde bij Chamborigaud nog een indrukwekkend treinviaduct overheen. We hadden eigenlijk in Bessèges een eind aan willen breien aan deze lange tocht, maar de municipal stond ons niet aan en de mistroostige stad zelf al helemaal niet. Dus dronken we onszelf moed in met Yoplait en fietsten we nog twaalf kilometer door naar Saint-Ambroix. Zo stond de teller aan het einde van de dag op maar liefst 75 kilometer.
Ondanks het buitje van de vorige avond was de was droog. Allereerst bezochten we het oude hart van Saint-Ambroix, Le Dugas, een rotsplateau met Middeleeuwse huizen erop en een kitscherige Mariakapel met een kasteelmuur eromheen. Er waren echter ook nog in steen gehouwen graven en een oude klokkentoren van de oude kapel. De geschiedenis van deze rots ging nog verder; zo zou hij zijn gebruikt voor mensenoffers! Van bovenaf had je een mooi uitzicht op het stadje en de velden en de bergen in de verte. De velden vol graanstoppels zagen er vlak uit, maar er zaten veel venijnige hobbels in die we alleen in de lichtste versnelling op kwamen. De gemeenste en laatste hobbel van de dag was die van Vézénobres, waar het mooie Middeleeuwse centrum alleen bereikt kon worden via een glad gesleten klinkerpad van 12%. Alleen Pelle fietste hem gewoon met bagage en al op. We kwamen het centrum binnen via een doorgangetje met een torenklok. Wij baanden ons een weg tussen alle toeristen door naar een pleintje met bankjes om per toerbeurt op onderzoek uit te gaan. We vonden de straat met de Maisons Romanes en de gewelfde Rue du Porche bij de VVV, dat gelegen was in een kasteel met uitzicht. Hier konden ze ons ook de weg wijzen naar de steen met de drie hoofdjes, waar we een plaatje van hadden. Helemaal boven, bij ons pleintje, zat ook nog een oud kasteel. De laatste kilometers naar Cardet, het eindpunt voor deze dag, waren druk en saai, maar gelukkig ook wat gemakkelijker fietsen. Het spannendste was nu nog een “inondable” brug over de Gardon, al liepen we met dit weer niet veel risico. De keuze tussen de twee campings van Cardet was snel gemaakt; de Nederlandse zat afgeladen vol, dus het werd de Chercheur d’Or tussen de Fransen. Ze verkochten er pizza, wat wil je nog meer?
De pizza’s waren heerlijk en de oordopjes deden weer wonderen. De ochtend begon fris, maar nog voor we weer op de fiets stapten konden de fleeces alweer uit. We fietsten flink door en de klimmetjes waar we een beetje tegenop hadden gezien gingen aan het einde van deze tweede fietsweek verrassend gemakkelijk. We kwamen niet veel bijzonders tegen, maar het was wel mooi fietsen. We stopten even in Saint-Hippolyte-du-Fort voor een limo en een fruitje voor de tweede klim. Helaas was het markt en moesten we het doen met een bankje aan een doorgaande weg in plaats van een sfeervol plekje in het centrum.
In Saint-Bauzille staken we de sfeervolle blauwe hangbrug over de Hérault over en fietsten langs deze mooie rivier verder naar Camping Le Val d’Hérault. Achter de camping bleek een heerlijk strandje aan de Hérault te liggen, met vlakbij een oude stenen brug naar de kapel d’Issensac. Rond etenstijd brak er een onweersbui los; die was wel nodig met al die droogte. En wij hielden droge voeten op het grindveldje waar we in eerste instantie niet zo blij mee waren.
De tent was nog nat en de lucht nog grijs. Toch pakten we vol goede moed in en begonnen we aan een klim naar de Causse de la Selle, langs de Hérault, die we helaas maar weinig te zien kregen. Het landschap was hier bezaaid met stenen en was begroeid met schamele eikjes. Echt mooi werd het pas toen de weg naar beneden begon te slingeren door de kloof, richting Saint-Guilhem-le-Désert. De rotsen lagen hier in schuine lagen “opgestapeld” en leken wel op muren. We kregen nu ook eindelijk hier en daar een glimp te zien van de Hérault zelf. We bereikten Saint-Guilhem rond de middag.
We fietsten langs het stadje omhoog en zetten onze fietsen op hun vertrouwde plek naast L’Abbaye de Gellone, op het plein met de enorme plataan. We keken natuurlijk even rond in de kerk en het steile winkelstraatje met zijn oude toeristenwinkeltjes en gevangenistoren, dat naar beneden naar de Hérault voerde. Het viel ons op dat op bijna elke deur wel een distel zat geprikt, een Cardabelle, die onheil (zoals de pest) afweert en het weer kan voorspellen. Niet veel verder zat de Grotte de Clamouse. We zagen op een film hoe deze grot nog steeds een ondergrondse rivier herbergt, die in de herfst neerklettert in de Hérault. Maar nu stond hij droog en konden we kijken naar de kristallen en vreemde druipsteenformaties waar hij beroemd om is. Helaas lag de son et lumière er door het onweer van de vorige dag uit. Na de vijftien graden in de grot was het buiten weer bloedheet. We maakten nog even tijd voor de Pont du Diable met bijbehorend uitzicht de kloof in. Saint-Jean-de-Fos moest het deze keer wel met een heel kort bezoekje doen, want het begon al laat te worden en we moesten nog boodschappen hebben gedaan voor we een plekje konden zoeken op Le Septimanien in Saint-André. Dat lukte allebei nog prima. We werden deze keer niet eens verbannen naar het tentenveld, maar kregen een eigen (helemaal verdord) veldje. We kookten exotische aardappelsalade met lokale aardappels: fel oranje knollen die qua smaak het midden hielden tussen winterwortels en aardappels. Ze smaakten goed bij de ook al exotische nieuwe mayonaise met ingebouwde mosterd.
Het scheelde dat we vandaag niet onze spullen hoefden in te pakken voor een volgende etappe, maar dat betekende niet dat we een rustige rustdag hadden. We gingen wandelen bij de Cirque de Mourèze, en daarvoor moesten we eerst veertien kilometer bergop met de fiets. We reden hierbij dwars door Clermont-l'Hérault. We lieten de bezichtiging even zitten tot de terugweg en alleen als we er dan nog puf voor hadden. We liepen alleen nog snel La collégiale Saint-Paul in, want daar fietsten we echt recht langs de ingang. Ook op zondag stonden hier de kraampjes met uien en aardappels voor de deur. We namen nu de speciale fietsroute naar Mourèze, die erg mooi en rustig was, maar ook behoorlijk steil! Na onze verdroogde kampeerplek was het er wel aangenaam groen tussen de ronde (!) dennen. We zetten de fietsen op de parkeerplaats van het stadje en zochten het beginpunt van de blauwe route van drie uur.
Maar voor we daaraan begonnen nuttigden we eerst een ijsje met een kan water erbij, want het was alweer behoorlijk heet. Al snel klauterden we tussen de grillige rotsformaties naar boven. Het deed ons hier denken aan onze vakantie in de VS, ook al vanwege de temperatuur ... Een rots leek op een statig hoofd en droeg daarom de naam Demoiselle. De route voerde ons naar een prachtig uitzicht op het blauwe Lac de Salagou tussen roze met groene heuvels. Met enige moeite klauterden we vervolgens weer naar beneden en waren dan ook erg blij toen we het kerkje van Mourèze weer zagen en konden neerstrijken op ons terrasje van de heenweg. We hadden geen puf meer voor de toeristische fietsroute en namen de gewone, ook mooie en veel eenvoudigere, weg terug naar Clermont. Helaas hadden we ook geen puf meer voor het kasteel en fietsten regelrecht naar de Mac om ons te buiten te gaan aan hamburgers en friet en vooral heel veel limo, ijs en de airco. De laatste kilometers naar de camping waren nu een eitje. Er ging nog een wasje aan de lijn en Pelle en Elise doken het zwembad in.
Het was even afwachten of we na alle inspanningen van de vorige dag nog wel de vijftig kilometer etappe naar zee zouden halen. Er zaten toch nog wel wat klimmetjes in de route en de zon was weer meedogenloos. We fietsen onder en over snelwegen door en heen en trotseerden eindeloze wijngaarden. Gelukkig stonden er langs de laatste kilometers veel schaduwrijke platanen. We kwamen tenslotte in de buurt van het Canal du Midi. Camping l’Air Marin in Vias was ons een vorige vakantie goed bevallen in vergelijking met alle mega uitgaanscampings in de buurt, maar we stonden naar ons gevoel toch wel erg hutje mutje tussen de feestgangers. Maar goed, dat was te verwachten zo dicht aan zee. Het had een prachtig zwembad en Pelle en Elise vermaakten zich prima. We namen ook alvast een duik in zee.
De rustdag was erg welkom na een nacht met eerst “animation” van de camping en daarna nog het doorzakken van de groepen jongeren bij ons in de buurt. Bovendien brak er daarna nog een onweer los dat duurde tot in de ochtend. Daarna werd het overigens weer snel blauw en bloedheet. Pelle dook het zwembad in tot het tijd was om naar zee te vertrekken. We kochten een goedkoop parasolletje in de drukte van Vias, waarna Peter ons via onverharde en deels onbegaanbare sluipweggetjes naar een wat rustiger stuk strand loodste. Het zeewater was heerlijk en we hielden het er vol tot we begonnen te verbranden en het tijd werd om boodschappen te doen. Pelle en Elise fristen zich nog op in het zwembad. Pelle viel meteen na het eten in slaap; een rustdag hoort tenslotte een rustdag te zijn!
Het thema van de dag was het Canal du Midi en aangezien onze camping aan het kanaal lag, konden we meteen in Vias beginnen met de Ouvrages du Libron, een indrukwekkend bouwsel met veel rails, wielen en tandwielen. Er begon hier een druk stuk kanaalroute met (vakantie)fietsers, mountainbikers, racefietsers, wandelaars en hardlopers. Het pad was trouwens barbaars; het was onverhard en zat vol met kuilen en gaten. Al snel konden we de eerste bootjes door een sluis zien gaan. Bij Béziers fietsten we over een heus Pont Canal over de Orb naar de beroemde en erg drukke Neuf écluses de Fonserannes. Het was al na enen toen we verder gingen, met nog geen 20 van de geplande 65 kilometer op de teller.
Als we slim waren geweest waren we in Colombiers op de camping gaan staan, maar gingen stug door. We kregen tussen Béziers en Poilhes een erg onbegaanbaar stuk voor de kiezen vol gaten en los grind en we schoten voor geen meter op. Na Poilhes kregen we zowaar een stuk asfalt en zagen we al snel La collégiale Saint-Étienne de Capestang boven het landschap uittoornen met een rank metalen klokkentorentje met gehesen Franse vlag. Van dichtbij leek het alsof hij ooit nog veel groter was geweest, maar dat er allemaal bijgebouwen vanaf waren gebrokkeld. We streken neer op een terrasje op het kerkplein om ijs te eten en maakten foto’s van de kerk tot het fototoestel de geest gaf (lens error....). We hadden nu nog dertig kilometer te gaan, we waren moe en oververhit en het werd al laat. We hadden dan ook niet meer veel oog voor eventuele leuke dingen onderweg en hoopten vurig dat er in Bizanet inderdaad een camping uit het niets zou opduiken. We hadden inmiddels het kanaal verlaten voor een stuk Katharenroute en het werd eigenlijk best mooi met steile klimmetjes en bijbehorend uitzicht. Eenmaal in Bizanet vonden we een kleine alimentation en deden flink inkopen in de hoop dat we de camping vonden. En dat deden we! Hij was klein en verscholen in het bos, maar hij bestond wel. We kregen een plekje met een eigen picknicktafel. Er zat sanitair in een stacaravan, met van alles één. En er was zelfs een prima zwembad. Uiteindelijk zaten we pas om negen uur aan de pasta bij het licht van een zaklamp. We sliepen hier heerlijk.
We hadden al na een paar kilometer ons eerste verzetje: de Abbaye de Fontfroide. Het indrukwekkendste waren de grote abdijkerk met prachtig glas-in-lood van begin 1900 en de slaapzaal met glas-in-lood van scherven van in WOI gebombardeerde kerken, waaronder de Saint-Remi in Reims. De rondwandeling eindigde in een rozentuin, maar met nog 45 kilometer voor de boeg hielden we die al snel voor gezien. Er verschenen katharenkastelen op de bergtoppen en het was er leeg, woest en ondanks de droogte toch groen. We reden door de Gorges de la Berre en over heuvels vol Corbières druiven. Hier en daar verscheen ineens een dorpje. Overigens had ons fototoestel het definitief begeven en moesten we nu fotograferen met Pelles tablet die iedere keer achter uit de fietskar gehaald moest worden. De Col d’Extreme aan het einde van de etappe had een fluitje van een cent moeten zijn als het niet zo ongelooflijk heet was geweest. De laatste kilometers waren gelukkig bergaf, regelrecht naar Camping Domaine La Peiriere in Tuchan, wat volgens de experts een oase van rust en stilte moest zijn. Onze persoonlijke oase was een veldje aan het einde van een smal stenig paadje aan de rand van de camping. Het begon allemaal goed met een luxe zwembad en prima pizza, maar toen begon de ellende: uitgerekend vandaag werd de 23e verjaardag van de camping gevierd met een loeihard spelende band waar onze oordopjes niet tegen opgewassen waren. Ze speelden door tot één uur ’s nachts. Het hielp ook niet voor onze nachtrust dat het niet afkoelde en onze tent wel een sauna leek.
We waren ’s ochtends niet bepaald uitgerust toen we onze spullen met veel moeite van onze helling sleepten. We reden allereerst het dorp in voor een ontbijtje op het plein voor de Spar. Het werd dan ook een luxe ontbijt met ham op ons brood en lekkere koude melk erbij. Het plein had zelfs een kraan om onze bekers af te spoelen. Het was nog wel heet, maar onder een bewolkte hemel was het allemaal wat beter te doen. Op elke bergtop stond een kasteel en voor al het mooie uitzicht klommen we met liefde. In Cucugnan hadden we ons eerste blikje fris verdiend, met uitzicht op Quéribus en in Duilhac-sous-Peyrepertuse met uitzicht op Peyrepertuse. Beide echt een bezoek meer dan waard, maar we waren er al eens geweest en de machtige Katharenkastelen lagen nu ver buiten ons bereik op hun hoge rotsen.
In Duilhac hadden we een sfeervol plekje gevonden bij de bron, die ons met een drietal kranen ruim van heerlijk koel water voorzag. We dronken er liters van en vulden er ook nog onze bidons mee. Er ging hier een trap naar boven het dorp in, naar een oud kerkje en nog meer uitzicht op het kasteel. Toch hadden we het beste deel van de etappe nog tegoed! We daalden af door de Gorges de Galamus, een hele hoge, smalle kloof. In het begin konden we nog bij het heldere visrijke water komen, maar al snel kwamen we hoger en hoger boven de rivier te zitten, die overigens bevolkt werd door avonturiers in wetsuits. Het hoogste en nauwste deel van de kloof bood maar nauwelijks plaats aan een weg, die zo smal was dat auto’s er alleen per toerbeurt over mochten. Dit gaf alle fietsers en wandelaars de kans om rustig over de rand te kijken. Aan het einde van de kloof lag de Ermitage Saint-Antoine de Galamus, een optrekje in de kloof waar je via een trap en een tunnel naartoe kon. Er hoorde een kerkje bij in een grot, waar sfeervol kaarsjes in brandden. Het was er zo sfeervol dat je bijna zou overwegen om kluizenaar te worden! Het laatste stuk ging echt bergaf en we reden met bijna vijftig kilometer per uur Saint-Paul-de-Fenouillet binnen. Daar vonden we Camping l’Agly, met keurige afgebakende veldjes, een groot sanitairblok en een vriendelijke beheerder. Er viel hier niets te beleven, dus we hoopten hier wat uurtjes slaap in te kunnen halen. In de buurt zat een Carrefour en zo konden we nog lekker koken ook.
We kwamen er vandaag door schade en schande achter waarom het hier zo prachtig groen is ... maar de dag begon goed na een goede nachtrust en een bezoekje aan een goede bakker. De campingbeheerder was ons de vorige avond nog komen waarschuwen voor mogelijke nachtelijke onweersbuien die echter uitbleven. We reden al snel tegen een heftige wind in door de Gorges de la Fou en vonden de Romeinse brug over de Agly. Nog geen tien kilometer later kregen we het hoogtepunt van de dag: het Romeinse aquaduct van Ansignan, waar Peter speciaal de route voor had verlegd over een winderige steile weg. Maar hij was het meer dan waard! De brug was nog helemaal intact en je kon onder de stroom door via het voetgangersdeel van de brug naar de overkant van de Agly lopen.
Daarna begon het helaas te druppen. Gelukkig was deze etappe nog geen 30 kilometer lang en mochten we laatste ervan bergaf naar de Camping Municipal van Caudiès-de-Fenouillèdes. Hier troffen we naast de gesloten VVV een keurig maar uitgestorven en onomheind campinkje aan. We hadden van hieruit de volgende dag naar Katharenkasteel Puilaurens willen wandelen, des zelfs als de camping nog open zou gaan durfden we hier niet onze spullen een dag onbeheerd achter te laten. Ondanks de gitzwarte lucht besloten we ons heil dan toch maar tien kilometer verderop te zoeken in Axat en van daaruit te proberen het kasteel te bezoeken. Het was geen lolletje om in onze regenpakken de Col de Campérié langs een drukke weg te beklimmen ... We konden nog net voor één nacht terecht op het laatste veldje van Camping Le Moulin Du Pont D'Alies. We zetten onze tent op in de stromende regen terwijl ons veldje veranderde in een Moeras. De reden dat we camping zo vol zat was dat er hier hele tentenkampjes stonden van Nederlandse reisorganisaties die hier actieve vakanties regelden met raften op de Aude, klimmen en wandelen. De camping had gelukkig een enorm overdekt terras waar we bibberend konden opdrogen onder het genot van warme pizza en Nederlandse tijdschriften.
Het hield pas ’s nachts op met regenen en alles was ’s ochtends dan ook nog kletsnat. Bovendien was het best wel koud. De wandeling naar Puilaurens ging niet meer door, enerzijds omdat we niet meer op onze camping konden blijven en anderzijds omdat we niet wisten of het pad wel begaanbaar zou zijn na al die regen. Maar we mochten niet mopperen, want in plaats van de zware klim over een berg vanuit Caudiès-de-Fenouillèdes die op ons oorspronkelijke programma stond, vonden we nu een prachtige en uiterst comfortabele doorgang langs de Aude. De lucht werd langzaam blauw en we genoten voor de laatste keer van het woeste landschap.
Na een kilometer of twintig kwamen we weer op de oorspronkelijke route en kregen we de laatste serieuze klim van de vakantie, met mooi uitzicht bij La Serpent. Het laatste deel van de route ging weer bergafwaarts tot op de Municipal van Limoux. Hier zetten we snel onze tent op om te drogen en hingen alle natte en vochtige spullen aan de waslijn. Pelle en Elise waagden nog een duik in het naastgelegen gemeentebad, maar kwamen al snel klappertandend terug. We probeerden op te warmen in de plaatselijke Mac, wat met alle airco en tochtende open deuren niet zo goed wilde lukken. We kwamen nog redelijk droog aan op de camping en toen kregen we echt een flinke lading regen op ons tentdak.
We konden zowaar een beetje uitslapen: de tent moest eerst een beetje drogen en bovendien hoefden we toch maar 28 kilometer te fietsen. Toen we vertrokken zag het er nog steeds erg grijs uit, maar dat kwam later op de dag nog goed. We begonnen met de “highlights” van Limoux: de oude Saint Martin in het centrum aan de XIVe eeuwse Pont Neuf en een klimmetje verderop de Basilique Notre-Dame de Marceille. De kerken hadden allebei een mooie relikwieschrijn, de eerste een van Saint Martin en de andere een van Saint Loup. Verder waren ze heel verschillend van binnen: de Saint Martin donker en sober en de Notre-Dame bont gekleurd. Ons snoepritje viel ons toch wat zwaarder dan verwacht; de bergen lagen dan wel achter ons, maar er zaten gemene hobbels op de route. We zochten in Pieusse nog naar een oud, vierkant Katharenbolwerk dat we pas bij een terugblik naar het stadje zagen liggen. Niet dat we het anders hadden kunnen bezoeken. Pieusse was ook nog in het bezit van een stenen kruis onder een stenen afdak. Tien kilometer voor Carcassonne leek onze fietsvakantie even voorbij toen Pelles fietsketting muurvast kwam te zitten achter zijn tandwielen. Gelukkig lukte het uiteindelijk met vereende krachten en veel gepruts met een vlaggenstok en een tak om alles weer op zijn plek te krijgen en bleek de derailleur niet beschadigd te zijn.
Even later reden we langs de prachtige ommuurde binnenstad naar Camping de la Cité. We hadden ons hier verheugd op het mooie groene tentenveld met uitzicht op Carcassonne en hekjes om de fietsen tegenaan te zetten. Helaas was het tentenveld nu speelveld geworden en moesten we dankbaar zijn voor een van de laatste veldjes: een pijpelaatje van zand en viezig bruin mos voor 45 Euro. ’s Middags liepen we langs een zijstroompje van de Aude naar de binnenstad en zagen daarbij nog een zwemmende goudgroene ringslang! Carcassonne is en blijft natuurlijk prachtig, zeker met dit mooie weer, en daarom was het er ook gigantisch druk ... de wachtrij voor het kasteel was zo lang dat we besloten eerst even te kijken of er weer een riddertoernooi was tussen de dubbele stadsmuren. Dat was er inderdaad en toen het was afgelopen was het kasteel helaas dicht. Maar eigenlijk is heel Carcassonne natuurlijk één groot kasteel vol torens en muren met kantelen en hadden we een heerlijke middag.
Het campingbrood was niet bepaald vier sterren en ons beleg was ook nog op. Gelukkig konden we aan dat laatste wel iets doen op het stukje modern Carcassonne tussen de camping en de toegang tot het Canal du Midi. We hadden bijna vijftig kilometer te gaan en we maakten ons een beetje zorgen over de kwaliteit van het pad langs met kanaal, zeker na de regen van de afgelopen dagen. Het was inderdaad barbaars, vol kuilen, stenen, overhangende takken, boomwortels, grint en modder. Bovendien was het rijspoor heel smal en veel te smal om alle tegemoetkomende vakantiefietsers te kunnen passeren.
Ja, er waren heel wat vakantiefietsers, waaronder veel Franse gezinnen met slechte fietsen zonder bagagedragers, waardoor ze hun spullen op hun rug of in gammele karretjes moesten vervoeren. Bij de bepakking hoorde steevast een Decathlon werptent, herkenbaar als een plat rond wagenwiel met een onhandige diameter. Wij schoten in elk geval voor geen meter op. Bij elk sluisje, en dat waren er hier veel, moesten we steil door het losse grind omhoog en moesten we even stoppen om uit te puffen en een slok water of Ice Tea te drinken. Het was vandaag al vroeg heet. Het positieve aan het kanaal was dat er in elk geval veel schaduw was van de platanen. Na Bram werd het pad gelukkig breder en stukken beter begaanbaar. Er was alleen een internationale roeiwedstrijd aan de gang op dit stuk, en we moesten de hele tijd aan de kant voor roeiers langs alle sluizen moesten “klunen”. We zaten nu vlakbij Castelnaudary, waar we onze tent op een groot veld naast het kanaal zetten, ver van alle voorzieningen, maar gezellig midden tussen de vakantiefietsers. Het sanitairblok hoorde bij het plaatselijke rugbyveld met als rarigheid dat je douchehokjes had met vier douches erin. Niet veel verder zat een Lidl, zodat we eindelijk weer eens konden koken. Bij de afwas hoorden we van Nederlandse vakantiefietsers dat de weg volgens het boekje na veertien kilometer eindelijk verhard zou zijn en dat het morgen bovendien de voorlopig de laatste droge dag zou zijn. We hadden overwogen onze laatste 140 kilometer in drie etappes te fietsen, maar misschien was twee etappes nu een beter idee ..
We fietsten eerst maar eens de stad in om een bakker te zoeken voor ons ontbijt. De snackbarbus van de camping had niet de beloofde flûte bij zich en vier Euro voor twee kleine stokbroodjes was wel erg absurd duur. En zo hadden we meteen keuze voor de lunch. De bakker plukte met gevaar voor eigen leven wat rozijnenbroodjes tussen de wespen uit. De eerste veertien kilometer waren zoals voorspeld weer onbegaanbaar, tot net voorbij de Obélisque de Riquet, een gedenkteken voor de bouwer van het Canal du Midi aan La Rigole du Canal. We reden nu de Haute-Garonne in en op het moment dat we de grens over gingen werd ons paadje ineens een weg en stonden er informatieborden langs waarop je kon vinden hoe ver het was naar de volgende sluis of de volgende wc of het volgende waterpunt of de volgende picknickbankjes. Een deel van de voorzieningen werd gedeeld met de Autoroute des deux Mers naar Toulouse, die hier parallel aan liep. Erg sfeervol was het hier dan ook niet meer.
Uitgerekend op dit eenvoudige stuk waar we gemakkelijk de twintig kilometer per uur haalden, verloor Elise haar concentratie en ging onderuit. Gelukkig is ze van elastiek en konden we verder met onze laatste dertig kilometer. Een heel lang stuk hiervan ging echt dwars door Toulouse, langs daklozenkampementen aan het kanaal en langs het station waar zwaarbewapende militairen iedereen in de gaten hielden. Ze hielden de weg langs het kanaal autovrij en het was goed te doen, maar waren wel blij toen we uiteindelijk de Camping Toulouse le Rupé bereikten. Het was een oase van rust en groen, zeker op ons speciale veld voor kanaalfietsers.
Het begon ’s nachts te onweren, wat op zich, gezien de temperatuur, niet slecht was. Het was echt niet te harden in de tent. Het leek ’s ochtends wel weer OK, maar we waren nog niet startklaar of de regenkleding moest alweer worden aangehesen. Gelukkig bleef het langs het kanaal geasfalteerd en was er toch niets bijzonders te zien of te fotograferen geweest langs deze saaie route. Het rare was dat het links van ons en ook van achteren gewoon blauw was! Het duurde tot na de lunch tot het ook boven ons blauw was. We schoten flink op en stapten alleen nog af om de botenhijsinstallatie van Montech te bekijken die eruit zag als een trein op vrachtwagenwielen. Het was alleen jammer dat hij niet meer in gebruik was. Dit stuk kanaal werd hoe dan ook minder druk bevaren en er waren hier ook minder sluizen om naar te kijken. Voor we er erg in hadden stonden dan ook onze zestig laatste kilometers op de teller en reden we over het Pont Canal du Cacor Moissac binnen en zat onze ronde van ruim 1100 kilometer erop.
Volgens Elise was het moment op de brug een magisch moment omdat we waren gestart langs de Tarn die onder de brug door liep en terug kwamen over de brug met een Canal erin. We namen niet meer de tijd om nog een keer de mooie Saint Pierre te bekijken, maar reden regelrecht door naar de camping. Onze auto met tafeltje en comfortabele klapstoelen stond er nog en we zetten onze tent op een mooi veldje met onze regenkleding aan een waslijn in het zonnetje. Zo dachten we de volgende ochtend mooi droog ingepakt naar Geldrop te kunnen vertrekken. Tja, de tent stond nog niet of er brak een onweersbui los met zulke harde regen dat de camping in een mum van tijd in een moeras veranderde. Het koelde er wel flink door af, dus we sliepen heerlijk. De volgende ochtend moesten we helaas ook in de stromende regen de auto inladen. We hielden buien tot we bijna in Nederland waren. Zo was het heerlijk om weer thuis te komen!