De vorige fietsvakantie was afgeloten door Elise met “volgend jaar wil ik zelf fietsen ...”. Het leek toen nog een ambitieus plan, maar als ze het echt wilde gingen we het natuurlijk proberen. En het had zo zijn voordelen … zo konden we weer wat meer bagage meenemen, zoals een grotere tent. We kochten meteen een nieuwe, grotere 24" fiets voor Pelle, zodat we genoeg goede fietsen hadden om oefentochtjes te maken. Helaas kwam het van het laatste niet zo erg. We hadden niet genoeg mooi weer, te veel klusjes en eerst nog een meivakantie in de VS. Om het dus niet al te moeilijk te maken en rustig te kijken hoe het zat met de fietsbenen van Elise, kozen we een vrij vlak deel van de St. Jacobsroute, met het kustalternatief erbij om er afwisseling aan te geven en er een rondje van zo’n 700 kilometer van te maken. We hadden ons achteraf trouwens helemaal geen zorgen hoeven maken; Elise fietste als een trein, hier en daar zelfs letterlijk met alle voies vertes op de route.
Hoewel we op deze eerste vakantiedag van Regio Zuid op een normaal tijdstip in de ochtend vertrokken, konden we goed doorrijden tot Parijs, waar het wel even druk was, maar toch ook niet al te erg. Het was prachtig weer en we luisterden gezellig naar een luisterboek van Harry Potter, tot het te eng werd en we moesten overstappen op Pippi Langkous en De Boze Heks. Aan het einde van de middag stonden we dan ook op de municipal van Civray, waar ze ons al hadden laten weten dat ze op onze auto 3 weken konden laten staan. Het was wel handig dat we bij de receptie werden ontvangen door een Nederlandse dame, zodat we de details nog konden overleggen. Het was ook erg fijn dat ze een zoontje had dat zowel Nederlands als Frans sprak en dat graag met Pelle en wat Franse campinggastjes wilde voetballen. Intussen werden wij blij gemaakt met een keurig groen grasveld dat goed van pas kwam voor het oefenen opzetten van onze nieuwe tent, een lekkere ruime Multinova met twee slaapcabines.
We sliepen heerlijk in onze nieuwe tent, die ons droog hield tijdens een nachtelijk buitje. Het was wel erg koud en ’s ochtends heel vochtig; niet het weer waar wij in de zomer in de buurt van Bordeaux op hadden gerekend … We puzzelden met enige moeite onze tent terug in de zakjes en na ons eerste stokbrood konden we vertrekken. We hadden meteen een rit van 40+ kilometer op het programma staan, waarvan de helft om op onze route te komen. We reden door een wat heuvelachtig landschap vol koren en mais. In Nanteuil-en-Vallée was het tijd voor de lunch en een eerste kennismaking met een stuk pelgrimsverleden. In dit plaatsje stond namelijk de abdij de Notre Dame, gesticht door Karel de Grote en met een woest verleden van Noormannen en de Honderdjarige Oorlog.
Helaas was hij pas vanaf 7 juli open voor publiek en zo lang konden wij natuurlijk niet wachten. Er was ook nog een oude kerk met mooie gebrandschilderde ramen, maar ook deze was dicht en dat nog wel op zondag! We fietsten verder door het niets, tot St-Angeau, waar we hadden verwacht dat camping Devezeau ons naast een veldje ook aan eten zou kunnen helpen. Het werd gerund door een Engels echtpaar, dat hun Engelse winkel, tearoom en restaurant uitgebreid adverteerde, maar echt niet van plan was hun zondagsrust voor ons op te offeren. Voor iets anders dan geld ophalen kwamen ze niet achter hun schutting vandaan. Ook in St. Angeau zelf was geen restaurant te vinden. Zo sloten wij onze eerste fietsdag af met ons laatste restje brood en de appels en eierkoeken die we nog over hadden van de heenreis. Helaas werden ook de Engelse kinderen angstvallig achter de schutting gehouden en door gebrek aan andere kinderen restte er voor Pelle en Elise niets anders dan een snelle duik in het ijskoude zwembad en hun werkboeken.
Yes, er brak een nieuwe dag aan met nieuwe kansen om iets te eten te vinden. Poging 1 (Ester) strandde helaas, want waar was het dorpje nu gebleven? En poging 2 (Peter) strandde omdat de winkel pas om 9 uur open ging. We pakten dan ook met lege magen onze spullen in, om dan maar voor de winkel te ontbijten. Na anderhalf “pain” en een pak melk en met het doorbreken van de zon, zag de wereld er meteen heel anders uit! We zagen velden vol bijna open zonnebloemen en rijp graan met vrolijke rode klaprozen en dansende vlindertjes.
We fietsen door tot de Grande Fosse in het Forêt de la Braconne. De Fosse bleek een “gouffre” in de witte kalksteen te zijn met een diameter van een paar honderd meter. Je kon erin afdalen met een trap, maar het was er zo groen begroeid dat je eigenlijk niet zo veel kon zien. Hoe dan ook was het een goede plek voor onze middagpauze, want er stonden allemaal picknickbankjes tussen de bomen. Na het bos kwamen we al snel terecht in de drukte van Angoulême. Maar voor vandaag hielden we het bij een bezoek aan de supermarkt en de Bricomarché (voor gasjes) en reden toen naar camping Le Plan d’Eau aan een recreatiemeer net ten noord-westen van Angoulême. We kregen er een keurig veldje, zonder bomen, want die waren er nog niet op deze gloednieuwe camping. Het was er rustig en hij had een fijn zwembadje. Het drupte een klein beetje tijdens het koken, maar onder onze luifel gaf dat niets. Daarna was het weer tijd voor werkboekjes.
Na het ontbijt namen we de “voie verte” naar Angoulême. Deze begon bij de ingang van de camping en liep langs een jaagpad. Het laatste stuk klom langs een (helaas niet groene) slingerweg omhoog naar het centrum van Angoulême. Net toen we ons wel erg opgejaagd begonnen te voelen door boze automobilisten, vonden we een binnendoortje langs de stadsmuur. Dit bracht ons veilig (en met heel veel uitzicht) naar de kathedraal St Pierre. De binnenkant van de kathedraal was kaal, maar van buiten was het een groot prentenboek vol engelen, Jezus, apostelen, ridders en magische dieren. Jammer dat het verkeer over het kerkplein raasde zodat we al dit moois niet op ons gemak konden bekijken.
We reden aan de andere kant van de kerk het centrum weer uit en speurden intussen de winkelstraten af naar een bakker. Die vonden we, en ook een mooi parkje om onze broodjes meteen op te eten. Het parkje hoorde bij het voorname stadhuis dat was gevestigd in een heus Château. Er waren zelfs bloembedden in de vorm van het stadswapen. Na Angoulême werd het voornamelijk afzien. Het was erg heet en ook erg heuvelachtig. Ons uitzicht werd weer gevuld met koren, maïs en zonnebloemen. Helaas waren we geen supertje meer tegengekomen en dat hadden we toch echt wel nodig voor onze beoogde camping in het niets. Daarom verlegde Peter de route een beetje langs Villebois-Lavalette, een stadje met een muur, een oud kerkje en, veel belangrijker, een Super-U aan de voet van haar heuvel. We sloegen er flink in voor wederom aardappels met sla en worstjes en ploeterden toen de laatste kilometers door naar camping Le Petit Lion in Vendoire. Het was een heerlijke, rustige camping met veel bomen, groene veldjes, een zalig zwembad en lekkere douches. We hadden er best een rustdag willen houden als er ergens in de buurt winkels waren geweest …
De onweersbeestjes van de vorige dag kregen toch gelijk; hoewel we ’s avonds nog een strak blauwe lucht hadden, brak om vijf uur ’s ochtends een onweersbui los. Eigenlijk was het meer bui dan onweer en was het zoveel bui dat we pas rond half twaalf konden beginnen aan een nieuwe etappe. Het zag er toen nog steeds allesbehalve vrolijk uit en ook het weerbericht beloofde niet veel goeds. Toch werd het een leuke fietsdag. Het was heuvelachtig en we kregen zowaar wat leuke uitzichtjes. En de zonnebloemen waren ineens allemaal open! Door ons late vertrek waren de winkels na onze eerste vijftien kilometer al dicht. Gelukkig hadden we nog brood met jam, pasta en kaas en een pak sap. Intussen scheen ook de zon weer.
Het hoogtepunt van deze dag werd toch met stip de unieke Église Monolithe St. Jean in Aubeterre-sur-Dronne. Zoiets hadden we nog nooit gezien! De kerk is in de XII-e eeuw uitgehakt uit een bergwand en was van binnen een heel stuk ruimer dan je van de buitenkant zou verwachten. De ruimte was wel twintig meter hoog en had zelfs een trap naar een bovengalerij met boogvensters. Het grote middelpunt was een twee verdiepingen hoog, zeshoekig mausoleum. De vloer had ingebouwde sarcofagen en een uitgehakt doopvont dat waarschijnlijk nog resteert van een eerdere kapel uit de achtste eeuw. We konden ook nog een crypte in, die onlangs werd ontdekt toen er een vrachtwagen met een wiel doorheen zakte. Van buiten zag de kerk eruit als een doodgewone rotswand met een kasteel erop. Maar Aubeterre had nog een bijzondere kerk, de XII-e eeuwse St Jacques, die helemaal stond ingebouwd en een achterkant had die niet leek te horen bij zijn mooi versierde façade met vreemde dieren en hard werkende poppetjes. Het werd nu hoog tijd om Camping Municipal La Plage in St. Aulaye op te zoeken, een rustige camping vlakbij het stadje en, zoals de naam al suggereert, met strandje aan de rivier. Het strandje was bedoeld voor iedereen en had een vlot voor de pret, een heuse strandwacht voor de veiligheid, een snackbar en een pizzeria. Pelle en Elise zwommen er nog even lekker in de rivier. Het stadje had een grote supermarkt, dus we konden weer verantwoord koken. Misschien was dit wel een geschikt plekje voor een rustdag.
De keuze voor een rustdag werd van bovenaf bepaald; het regende dat het goot en dat bleef het doen, ook toen het tijd werd om boodschappen te doen voor de lunch. Pas om een uur of twee werd het iets beter. We vulden de dag met Rummicub, werkboekjes, leesboeken en luilakken. Pelle en Elise zwommen ook nog even in de rivier, waarna ze snel onder de douche moesten om te ontdooien. Daarna gingen we terug naar het strandje om voor veel geld erg vieze frietjes te eten.
’s Nachts werd het helemaal helder en kon je alle sterren tellen. Toch dreigde in de vroege ochtend een bui weer roet in het eten te gooien. Het hield gelukkig op tijd op, maar het bleef bewolkt en het was niet erg warm. We hadden voor vandaag een tocht van 55 kilometer naar St-Émilion op het programma staan. Al snel reden we door het Forêt de la Double, een donker bos met hoge varens en hier en daar een vijver. We schoten flink op en al voor de middag zat de helft van de kilometers er al op. We lunchten op een bankje naast de kerk van Le Pizou. Le Pizou lag aan de rand van het bos en ’s middags reden we dan ook weer tussen de velden. Met Bordeaux in de buurt kwamen we ook steeds meer wijngaarden tegen. Er gebeurde verder weinig, behalve dan dat Elise een keer de greppel in reed. Gelukkig stond er geen water in, maar was hij wel dichtgegroeid met zachte groene onkruidjes.
In Monbadon vonden we nog een mooie pauzeplek met echte picknickbankjes naast een kerkje vol kleurige schilderingen. We hadden er ook nog uitzicht op het plaatselijke 15e-eeuwse château temidden van zijn wijnranken. De wijngaarden begonnen in dit gebied een wel erg prominente plek in te nemen; zo werden in de stadjes niet langer de mairie en de boulangerie aangegeven, maar alleen nog de vignobles. Onze 58 kilometer werden beloond met een plekje op Camping Yelloh! de la Barbanne, net voor St-Émilion. Ze hadden er een verwarmd zwembad, een pizzeria en een speeltuintje. En we hadden geluk, want het was de laatste dag van het laagseizoen. Uiteindelijk trok ’s avonds ook de lucht nog open. Het was namelijk de hele dag bewolkt en een tikje druppelig gebleven, al waren de regenjassen er niet aan te pas gekomen.
Het was weer eens zo ver; we konden pas laat vertrekken omdat het regende. We konden wel een lekker ontbijtje kopen in de campingwinkel en het droog opeten onder onze luifel. We zijn toch zo blij met onze nieuwe tent! Zodra het weer het toeliet klommen we St- Émilion in. Het zag er veelbelovend uit; overal tussen de huizen zaten stukjes oude muur en resten van iets wat wel een abdij zou kunnen zijn. Bovenaan vonden we een door de Beeldenstorm gehavende kerk en een stadsmuur met een gracht ernaast. We vonden er ook een pijl naar de VVV, die we hard nodig hadden bij het tijdig vinden van een boulangerie, waar er uiteindelijk maar eentje van bleek te zijn en wel onderaan de helling aan de andere kant van het centrum. De VVV lag op een plein met prachtig uitzicht over de oude huisjes van St- Émilion en de omliggende vignobles. Voor een nog beter uitzicht beblommen we ook nog de 196 treden van de klokkentoren van de onder het plein gelegen Église Monolithe. En toen moesten we toch snel afdalen naar de bakker. We stonden er nog niet voor de deur of er brak weer een bui los. Gelukkig was de bakker nog druk bezig met bakken en konden we rustig schuilen en wachten tot de croissantjes klaar waren. Een kwartier later was de lucht strak blauw en klommen we terug naar de Église Monolithe. Helaas konden we die alleen bekijken als we er een Franse stadswandeling bij op de koop toe namen, en daar hadden we geen zin in en geen tijd voor. Jammer!
We vervolgden onze weg langs grand cru’s en vignobles tot aan en zelfs net voorbij de Dordogne. Na Guillac konden we kiezen tussen een korte rit naar Targon, of een omweg van acht kilometer over een voie verte naar de abdij van La Sauve Majeure. We kozen voor de omweg en dat was maar goed ook, want La Sauve hadden we niet willen missen! Onbegrijpelijk dat de St. Jacobsroute hier niet verplicht langsloopt! De oude spoorbaan was lekker vlak en groen omrand. Pelle had eerst niet zoveel zin in een omweg, maar tot zijn grote vreugde mochten we door een lange spoortunnel. In La Sauve aten we eerst maar eens brood in de schaduw van een oude markthal met uitzicht op de abdij. De abdij stond niet voor niets op de Unescolijst; ooit was het een belangrijke pleisterplaats voor Santiagogangers uit Tours en Vézelay, voor ze de eenzame en gevaarlijke moerassen van Les Landes moesten trotseren. In de XIIe-eeuw woonden er wel 300 monniken. Hoe groot het was konden we wel zien vanaf de hoge klokkentoren, die nog trots overeind stond en we mochten beklimmen. We waren vooral onder de indruk van de enorme vensters en de vele kapitelen vol Bijbelse verhalen. De abdij bood nu onderdak aan een groot aantal kleurige moderne beelden van mensen.
Het werd nu erg hoog tijd om door te fietsen naar Cadillac, waar we graag nog boodschappen wilden doen voor we neerstreken op de municipal. En dat lukte. We kwamen uiteindelijk om half zeven aan op de camping, een naargeestig klein ding naast een geweldig gemeentebad dat helaas om zeven uur sloot. Achteraf was dat eigenlijk maar goed, want uit het niets brak er ineens een onweersbui los. Er was niet eens zo veel bliksem, maar de regen kwam met bakken naar beneden en het waaide ineens heel erg hard. We hadden nog geluk, want we hadden net de tent min of meer opgezet en nog in de goede richting voor de wind ook. We hadden nog een aantal spullen buiten staan, waaronder de stuurtas en, tot Elises grote ontsteltenis haar tas met Apie erin, maar we moesten echt even wachten tot het ergste voorbij was. Daarna hingen we onze was aan de tralies rond het sanitair terwijl de mensen van de camping de afgewaaide boomtakken opruimden. Het waren geen kleintjes … De aardappels waren net min of meer gaar toen we nog een tweede en laatste bui over ons heen kregen. Na een warme douche konden we de nacht in met onze sinistere medekampeerders: een paar Roemenen en twee caravans met asociale gezinnen met kinderen die gilden alsof ze vermoord werden. Er stonden verder nog een verlaten tentje en een campertje met een echtpaar dat aan hun voorstoelen vastgeplakt leek te zitten.
We hielden het ’s nachts verder droog. We haalden brood bij de bakker bij de grote stadspoort/klokkentoren en keken nog snel even rond bij de kerk en de tweede stadspoort. Er hing een meetlat in met de belangrijkste watersnoden uit de geschiedenis van Cadillac. De strepen stonden akelig hoog en de lucht zag eruit alsof er elk moment een nieuwe aan kon worden toegevoegd … Tijdens het boodschappen doen begon het inderdaad weer te regenen. Er zat niets anders op dan de regenkleding tevoorschijn te halen en verder te fietsen. We fietsten vandaag door het uitgestorven Les Landes, ooit moeras en nu een gebied met aangeplant bos en hier en daar een huis of een kerk. We pauzeerden voor een broodje bij een oude overdekte wasplaats en lunchten in het portaal van een verlaten theater.
En nog steeds was het somber en regenachtig, al hoefden de regenpakken niet meer aan. Het begon pas weer echt serieus te regenen bij aankomst op de municipal van Hostens. Het zag er, zeker in dit weer, erg onaantrekkelijk uit met zijn hobbelige ongemaaide veldjes en grote tenten vol met jeugd, maar we hadden weinig keus. Uiteindelijk vonden we een heel aardig plekje tussen de wilde aardbeiplantjes en naast de receptie. De lucht werd blauw, het sanitair bleek nieuw en het water warm … en toen zagen we het weer helemaal zitten! We aten pasta en hingen een wasje op.
Het lokale winkeltje was al om zeven uur open, dus we hadden al brood en melk voor de kinderen wakker werden. Toch lukte het weer niet om voor tien uur te vertrekken. We zijn dolblij met onze nieuwe kampeeruitrusting, maar hij heeft wel zijn tijd nodig … Het hielp ook niet dat alles kletsnat was van de condens. In het dorp begon een voie verte door productiebos met grote varens en veel wilde tijm. Het was er erg eenzaam en het laatste beetje blauw in de lucht verdween al snel.
Er was hier en daar een plaatsje langs het “spoor”, maar niet van het gezellige soort. Ergens vonden we een paar picknickbanken met een speeltuintje en een Super U ernaast. Hier maakten we onze pains aux raisins soldaat. De lunch bewaarden we tot Mios, waar aan de l’Ayre behalve een municipal ook een speeltuintje lag met picknickbanken. Het was nu nog acht kilometer tot Biganos, waar een luxe camping met zwembad lag. Ze probeerden ons er af te schepen met een zanderig veldje naast een kinderkamp, maar we mochten hem ruilen voor een grote plek tussen het sanitair en het zwembad in, met genoeg bomen om onze halfdroge was nog even tussen te hangen. Peter maakte nog een flinke rit naar de supermarkt. Pelle vond in het speeltuintje (een zandbak met twee goals erin) een paar jongetjes om mee te voetballen en mocht daarna zijn eerste pot jeu-de-boules spelen onder toeziend oog van een echte Franse vader. Hij won nog ook! We kregen nu al snel spijt van onze mooie zelf uitgezochte plek … bij het zwembad zat ook het restaurant en daar werd nu net een bingo-avond gehouden. Na afloop moest natuurlijk iedereen langs onze tent en naar het sanitairblok.
Ondanks de nachtelijke herrie stonden ze ’s ochtends alweer om zeven uur schoon te maken en kwamen de jongens van het zwembad en het restaurant in actie. En dat kon natuurlijk niet zonder muziek! We overwogen nog even om hier een rustdag te houden, maar we zijn te erg gehecht aan onze nachtrust. We stonden helemaal klaar voor vertrek toen Pelle een lekke band bleek te hebben. We kregen de reserveband niet opgepompt met ons reispompje, dus dat werd plakken, in de motregen wel te verstaan. We hadden weer de hele dag fietspad, al gingen we er vrijwel meteen al vanaf om even naar het Bassin d'Arcachon te kijken en brood te zoeken. De weg naar de bakker konden we op de reuk vinden; ze hadden er niet alleen alle soorten brood en broodjes, maar ook lekkere kant-en-klaar belegde stokbroodjes. We kochten broodjes gezond en met tonijn en aten ze in het haventje aan het Bassin d’Arcachon. Overal stonden kleurige kraampjes waar je de beroemde oesters van de Banc d’Arguin kon kopen. Voor een strandje moesten we nog een eindje verder, naar Audenge. We zetten onze fietsen op het plein, terwijl Pelle en Elise onder een steeds zwarter wordende hemel op het strand op zoek gingen naar schatten. Het zag er prachtig dramatisch uit … maar we hielden het natuurlijk niet helemaal droog. We fietsten de rest van de dag verder langs het Bassin d’Arcachon, tot aan het noordelijkste puntje, al kregen we er verder niet veel meer van te zien. De lucht werd blauw en we konden de laatste kilometers in het zonnetje rijden door het Forêt du Porge, naar de strandcamping van Lège-Cap-Ferret.
We vonden een pracht van een camping, maar tot onze grote teleurstelling bleek het een prive-camping en was hij alleen toegankelijk voor de Franse gendarmerie en werden wij doorverwezen naar camping Bremontier, een overvol stuk zanderig bos met prehistorisch sanitair. Hij lag wel heel fijn net achter de duinen, dus we konden zo naar zee lopen, naar een goed bewaakt strand. Pelle en Elise doken nog even fijn in de zee en speelden in het zand tot het tijd werd om te koken. We aten weer aardappels met salade en worst en eitjes en zalm, met yoghurtjes toe. In de loop van de avond stroomde de camping nog verder vol, ondermeer met een flink aantal vakantiefietsers. Hoewel onze camping ’s nachts aardedonker was en er niet werd gezorgd voor vermaakt, werden we tot na middernacht wakker gehouden door het feest bij de gendarmerie.
Het winkeltje van de camping had brood, melk en limo, dus we hoefden vandaag niets dan zon, zee en strand. Nou ja, die zon liet zich niet zo heel veel zien. ’s Ochtends sliepen we eerst maar eens uit, deden een wasje en aten lekker stokbrood met boter en jam. ’s Middags bouwden Pelle en Elise waterwerken op het strand, die dankbaar in gebruik werden genomen door peuters. De strandwachten hadden weer een klein stukje strand afgezet, dat ze met z’n vijven in de gaten hielden. Ze hadden het er best druk mee, want de stroming was sterk en de badgasten dreven aan de lopende band de vlaggetjes voorbij. ’s Avonds aten we pizza van de pizzabus bij de ingang. Hij was niet geweldig, maar dat krijg je als je te lui bent om op boodschappenjacht te gaan. De gendarmerie was gelukkig ook toe aan een rustige avond, dus deze keer konden wij lekker slapen.
We waren al om half tien klaar voor onze volgende etappe langs het strand. We fietsten vrij eenzaam over een fietspad door het bos. Hier en daar kwamen we vakantiefietsers tegen, die waarschijnlijk met hetzelfde boekje op pad waren als wij. Het was een mooie dag en de krekels maakten flink herrie. Verder was het stil. We hadden het langs het strand niet zo verwacht, maar het was nog flink heuvelachtig, zo door de duinen! We stopten in Lacanau-Océan voor de lunch, wat snelle boodschappen en wat strandpret. We kregen vandaag ook te maken met de gevreesde 75 cm smalle betonplaten, een relikwie uit WOII. Toen werden ze gebruikt voor kustpatrouilles met motorfietsen. Op zich lukte het net met onze bagagekarren, maar hier en daar misten er happen en ze staken een eindje boven het zand uit, dus er gleed wel eens een wiel van de rand …
Het grootste obstakel waren echter de braamstruiken, die op zich netjes terug waren gesnoeid, maar net niet ver genoeg voor onze karren. We kregen hier dan ook de tweede lekke band van deze vakantie. Toch ging het al met al soepel vandaag en was het pas twee uur toen we Carcans bereikten. We hadden nog zo veel puf over dat we besloten verder te fietsen. Uiteindelijk werd het een rit van dik zestig kilometer tot Camping du Pin Sec in Naujac- sur -Mer, een kale strandcamping vol met surfers. Het was vijf uur toen we aankwamen, dus terwijl Peter de tent opzette, gingen wij op zoek naar friet met worst, de beloning voor de extra kilometers. De camping was zo groot dat er allemaal winkeltjes waren neergestreken bij de ingang; duur, maar we hoefden in elk geval niet te verhongeren. ’s Avonds wandelden we nog een stukje langs de zee. Er stonden een paar verzakte bunkers op het strand waar je in en op kon klimmen. Terug op de camping was een ellende. Het waaide zo hard dat we de tarp af moesten breken. De hele tent stond eigenlijk niet erg stevig in het losse zand. Tegenover ons was een groepje Duitse surfers druk bezig met het opzetten van een speciale biertent. Om tien uur ging de disco op de camping aan de overkant los en toen die om een uur eindelijk stopte waren de Duitsers dronken en begonnen ze te zingen en te schreeuwen. Het was weer gaan regenen, maar daar hadden ze natuurlijk geen last van in hun biertent.
Het werd een echte vrijdag de 13e! We wisten droog te vertrekken en hadden zelfs een beetje wind mee op ons fietspad. Maar al heel snel begon het te druppen en vervolgens te gieten. Dit was jammer, want zo misten we een leuk uit de duinen opgegraven kerkje en vast nog veel meer. We hadden een korte etappe zullen rijden tot Soulac-sur-Mer, zodat we nog een laatste dag van de zee konden genieten. Alleen viel er op een dag als deze niet veel te genieten aan zee en we hadden het ook helemaal gehad met de nare kustcampings. We besloten dan ook door te fietsen in de hoop dat het op zou klaren voor onze boottocht naar Royan.
De veerboot lag keurig voor ons klaar in Pointe-de-Grave, maar de tocht werd niet bepaald zo als we ons hadden voorgesteld … Het regende harder dan ooit en door de woeste golven moesten we ons overal aan vast klampen om niet te vallen. Het zag er niet naar uit dat het nog goed zou komen met het weer en we besloten op zoek te gaan naar een hotelletje. Druipend stapten we een hotel binnen, maar dat zat vol. De eigenaars waren zo aardig nog een flinke belronde voor ons te doen, maar kennelijk was iedereen een hotel in gevlucht. We moesten dus wel verder door het drukke en onvriendelijke Royan met zijn boze automobilisten die allemaal nog boodschappen moesten doen voor Quatorze Juillet. We deden zelf ook nog even boodschappen in een enorme super vol mensen met uitpuilende karren. Uiteraard liet niemand ons voor … Het was al laat in de middag toen we aankwamen bij Le Clos Fleuri bij Médis. Ondanks de stortregen kwam de eigenaar meteen op ons af. Eigenlijk verhuurde hij zijn chaletjes alleen per week, maar we zagen er zo sneu uit dat hij voor ons wel een uitzondering wilde maken. Heerlijk! We zetten alle natte spullen op het balkon en installeerden ons in ons huisje. We aten heel geciviliseerd aan tafel van echte borden en namen een warme douche. We waren nu blij dat we door waren gefietst en deze troosteloze dag toch nog vrolijk af konden sluiten.
We kwamen de hele dag de camping niet af, maar deden wasjes en Rummicub. Tussen de buien door was het best aardig weer en verkenden we de camping. Er waren een trampoline en een zwembad (voor beter weer …) en achter ons huisje een groot voetbalveld, een speeltuintje en een minigolf. De camping was een grote tuin vol met stokrozen en allemaal verschillende bomen. Een van de bomen bij ons huisje was een pruimenboom, waar door de wind een hele berg rijpe pruimen af was gevallen. We verzamelden ze en kookten er siroop van. In het winkeltje vonden we rijst, macaroni, ratatouille in blik, een potje bolognesesaus, ham, kaas en vier yoghurtjes. Hier konden we wel een maaltijd mee koken. Maar eerst speelde Pelle nog een pot voetbal met een Schotse vader en zijn zoontje Tom. Na het eten pakten we alvast zo veel mogelijk onze spullen in voor de volgende dag.
Na een hele dag luie luxe waren we weer helemaal toe aan een nieuwe fietsdag. We hadden gedacht lekker vroeg te kunnen vertrekken nu we geen tent hoefden in te pakken, maar het huisje moest eerst schoongemaakt en gecontroleerd worden en uiteindelijk was het toch weer tien uur toen we konden vertrekken. Het was droog, hoewel nog fris en winderig. We fietsten weer langs velden met graan en maïs en zonnebloemen, een welkome afwisseling van al die bospaden. Geleidelijk werd het ook iets heuvelachtiger. Tussen de zonnebloemen in Thézac vonden we een grote Romaanse kerk met een stevige vierkante toren. We gingen ernaast zitten op een bankje en aten onze dagelijkse pains-au-raisins. Rond de middag bereikten we Saintes, waar we begonnen met een bezoekje aan het Gallo-Romeinse amfitheater. We hebben er al aardig wat gezien, maar dit was het eerste dat helemaal tussen het groen en de bloeiende onkruidjes lag. Bovendien was het niet volgebouwd met stellages voor de een of andere voorstelling.
Vanuit het amfitheater zagen we ons volgende doel al liggen: de St Eutrope met z’n grote klokkentoren. Onder die toren lag een grote, oude crypte, met de sarcofaag van St Eutrope. Via een keurige fietsfoute fietsten we door naar de kathedraal St Pierre, een vreemd bouwwerk in allerlei stijlen door elkaar. Het had een portaal vol met “poppetjes”, maar ook een dikke toren met de benen van een ridder en een heleboel lege nissen. Maar er waren ook steunberen en waterspuwers die niets meer leken te ondersteunen. We konden de binnenkant dan ook wegens instortingsgevaar alleen bekijken door het sleutelgat. Na een tochtige lunch tegenover de St Pierre staken we de Charente over naar de triomfboog van Germanicus. Ooit stond hij bij de ingang van een inmiddels afgebroken Romeinse brug. De boog werd gelukkig net op tijd gered. In de buurt van de brug lag de XIIe-eeuwse Abbaye aux Dames. De bijbehorende kerk, de Notre Dame, was op het eerste oog eenvoudig, maar had een prachtig versierd portaal met bogen vol dieren, mensen en engelen. Hij had ook een bijzondere ronde klokkentoren.
We hadden een paar kilometer verder op de municipal van Taillebourg willen gaan staan. Die lag prachtig tegen de stadsmuur aan, vol met grazige veldjes. Er was alleen één groot probleem: hij was een maand eerder gesloten omdat hij niet rendabel was. We baalden, want als we dit hadden geweten waren we wel op de camping in Saintes gaan staan. Omdat we als regel hebben dat we NOOIT terug fietsen, moesten we nu nog twintig kilometer verder naar de camping van St-Jean-d’Angély. We kregen hierbij nog wel wat klimmetjes voor de kiezen. Het was best wel zonde dat we nu geen puf meer hadden om een omweggetje te maken langs de Lanterne des Morts van Fenioux. Het laatste stuk reden we gelukkig moeiteloos een dal in. Dat we het morgen weer uit zouden moeten was van latere zorg! De municipal van St-Jean-d’Angély bleek een fijne, ruime camping te zijn vol vlakke, groene veldjes. We kozen er een naast een Belgisch fietsgezin met vier kinderen, waarvan de jongste twee net zo oud waren als Elise. Deze voetballertjes fietsten elke dag zo’n zestig kilometer. Voor ons waren onze 66 kilometer echter een speciale prestatie, die we vierden met een etentje bij de plaatselijke Mac. Overigens waren Pelle en Elise helemaal niet zo uitgeteld; ze wachtten in de speeltuin tot hun Belgische vriendjes klaar waren met eten en deden toen een pot voetbal.
We hadden een heldere, koude nacht, gevolgd door een blauwe, koude ochtend. We stonden dan ook maar een uurtje later op. Daarna gingen we het stadje bekijken, want daar hadden we gisteren geen puf meer voor. We vonden er middeleeuwse vakwerkhuizen, een toren met een klok, een mooi versierde waterput en de indrukwekkende voorgevel van een verder ingestorte abdij. De rest van de ochtend fietsten we weer tussen de zonnebloemen en het koren. We lunchten bij de St Pierre de la Tour in Aulnay-de-Saintonge en bekeken intussen de vele reliëfs met fabeldieren en heiligen. De vreemdste was een gekruisigde Petrus met engelen aan zijn voeten. Van binnen was de kerk versierd met kapitelen met alle mogelijke voorstellingen, waaronder eentje van olifanten. De maker had er duidelijk nooit een in het echt gezien … Midden op het kerkhof stond nog een groot stenen kruis met een beeltenis van St Jacob. Het dorp bleek ook nog een donjon te bezitten en een duiventoren waar wel 2000 hokjes in zaten. Het bijbehorende kasteel was helaas verwoest.
We reden nog een stukje door het Forêt d’Aulnay en vervolgens weer tussen de zonnebloemen. Veel plaatsjes kwamen we niet meer tegen tot Melle, en zeker geen met een winkeltje of een terrasje met IceTea. Ze hadden wel ieder een riviertje, dat we steevast over moesten, met steile afdalingen en klimmetjes tot gevolg, net nu onze benen moe begonnen te worden … Na zestig kilometer bereikten we dan Melle. Hier zochten we een plekje op de municipal. Heel enthousiast waren we er niet over; het enige overgebleven veldje was nogal drassig en lag net naast een drukke weg. De andere veldjes stonden vol met zigeuners en enorme tenten met wandelaars. Het enige warme water (zolang de voorraad strekte) kwam uit de douche en het klimrek werd door de wandelaars gebruikt als droogrek. Maar toen Peter eenmaal een supermarkt had gevonden en we hadden gegeten, viel het allemaal best mee. We waren net klaar met eten toen de wandelaars ons hun overgebleven toetjes kwamen aanbieden. We hadden ze net weggemoffeld toen ze ook nog langs kwamen met hun overgebleven kippenpootjes, die we met moeite af wisten te slaan. We waren bang dat ze nog lang buiten zouden blijven nakletsen, maar ze moesten ’s ochtends kennelijk weer heel vroeg op.
’s Ochtends om zeven uur stond er al een bus klaar voor de wandelaars. Bij de washokken stonden al hun rugzakken en veldbedden klaar voor verder transport. Het was weer erg koud en wij draaiden ons nog maar een keertje om. Uiteindelijk haalden we toch maar een brood in het dorp, terwijl Pelle en Elise rustig verder sliepen. Nadat we ook nog de halve tent om ze af hadden gebroken werd het toch echt tijd om ze wakker te maken. We begonnen de dag met een bezoek aan de grote trots van Melle, een grote Romaanse kerk, de St Hilaire, met een portaal met een ruiter (St Hilaire?) erboven. Hij was de extra klim meer dan waard! De rest van de dag kwamen we ook niets spannends meer tegen, geen stadjes, niets, alleen maar velden met graan en zonnebloemen.
Maar met een zonnetje erboven was dit geen straf. We wisten intussen nog niet of dit onze laatste etappe van de vakantie zou worden. We zaten nog maar vijftig kilometer van onze begincamping af, maar we hadden nog wat dagen over en als er een plekje voor ons was konden we nog een dagen luxe kamperen op Les Peupliers in Couhé. We kregen er inderdaad een veldje aan de rivier, compleet met kikker en uitzicht op het zwembad met waterglijbanen. Het zag er allemaal keurig uit en stond dan ook vol met Nederlandse caravans. Die bleken weer vol te zitten met verveelde pubers …
Er was helemaal niets mis met deze camping. Alles was prima geregeld, de supermarkt zat een kilometer verderop en het was het prachtigste weer van de wereld. Pelle en Elise gleden van ’s morgens vroeg tot laat in de middag van de glijbaan en wij zaten ernaast onder een parasol. Toch was dit het niet helemaal … na drie weken druk in de weer te zijn geweest wilde het niet echt lukken met niksen. We voelden ons ook een beetje sneu op onze krukjes met onze microvezel handdoeken en drie vuile T-shirts per persoon. Om ons heen vulden de Nederlandse pubers hun dag met douchen en omkleden en verveeld om zich heen kijken. Het had iets deprimerends. Bovendien voelde het een beetje raar om hier te blijven rondhangen terwijl we nog maar twintig kilometer hoefden te rijden naar ons beginpunt. Gelukkig was het niet moeilijk om Pelle en Elise over te halen om de volgende dag onze tocht af te maken.
Het was een goede beslissing.geweest om in te pakken … het regende weer. We moesten dan ook voor onze laatste twintig kilometer de regenpakken nog tevoorschijn halen. We laadden al onze natte spullen in de auto en reden de rest van de dag lekker warm en droog terug naar huis.