Dit is het fietsreisverslag van een tocht gemaakt door Peter, Ester, Pelle (2 jaar) en Elise (1 jaar) door het gebied van de rivieren de Aveyron, de Tarn en de Lot. Het was dit jaar een zelf bedachte tocht (met hulp van delen van andere fietstochten) van 743 km in 14 fietsdagen.
Dit jaar gaan we toch weer voor de mooie landschapjes; fietsen langs de Loire was wel comfortabel vorig jaar, maar we hebben ons uitzicht gemist. We willen weer gorges en heuvels en het gebied van Tarn en Lot lijkt zich daar uitstekend voor te lenen. We kiezen als beginpunt Moissac; daar zijn we dankzij “Langs Oude Wegen” al een beetje bekend. We willen toch eerst een dagje rustig infietsen om te zien of de fietsen en karren in orde zijn en het gebied rond Moissac is het vlakste deel van de route.
We hoeven niet eens vroeg op, want de auto moet eerst nog langs de garage.We kunnen er om 8 uur terecht en we mochten hem wel alvast inpakken. Zo waren we toch nog om 9 uur vertrekklaar (en stonden we om kwart over 9 in de file bij Eindhoven). Wonderwel kwamen we Antwerpen en Lille helemaal probleemloos door en belandden we pas bij Parijs in de tweede file. Gelukkig kregen we weinig protest van de achterbank; de kist vol speelgoed en boekjes die we meegenomen hebben is een groot succes. En waar ze toch nog gingen mopperen haalden we CD’s, doosjes rozijntjes en koekjes voor de dag. We kunnen dit jaar ook gewoon af en toe stoppen, want we hebben in tegenstelling tot vorige jaren prachtig weer op de heenreis. Helaas kunnen we door de file in Parijs (2 uur!) onze eindbestemming wel vergeten en zetten we onze tent op in Buzançais. Geen spectaculair plaatsje, maar we moesten hier toch van de snelweg af, want die was om de een of andere reden tijdelijk afgesloten. Geen slechte camping overigens; zo eentje bij een base de loisirs met een speelterrein vol klimspul voor de kindjes. Daar waren ze natuurlijk wel aan toe na een dag stilzitten in de auto.
Tja, en toen werd het tijd om te slapen … Het was natuurlijk veel te licht en veel te heet en veel te spannend zo met z’n viertjes in de tent, dus dat werd krijsen, gillen, brullen. Het was misschien toch verstandig geweest om een keertje te proefkamperen in Nederland. Net toen we van plan waren om rechtsomkeert te maken vielen ze gelukkig in slaap tot de volgende ochtend.
’s Ochtends was de snelweg weer open en reden we langs allemaal afslagen naar plaatsjes waar we in het verleden doorheen zijn gefietst; Brive-la-Gaillarde, Rocamadour, … We hadden uiteindelijk nog drie stops nodig tot Moissac, eentje om onszelf en de auto van drank te voorzien, eentje voor de lunch en eentje om de kinderen te verschonen. De laatste 60 km had de reisplanner allemaal kleine weggetjes voor ons in petto, dus we maken alvast kennis met het gebied waar we aan het eind van onze fietstocht doorheen komen.
De camping van Moissac is een oude bekende. Hij ligt op een eilandje en is luxe verdeeld in groene vakjes met heggen en bomen. Het is nog laagseizoen en op de fluitende
vogeltjes na is het hartstikke stil. Alleen jammer dat het zwembad nog niet open is. Gelukkig wel de speeltuin, die overigens heerlijk beschut ligt onder een enorme boom. We
eten voor het eerst een echte fietsvakantiemaaltijd, rijst met ragout en blikjes groenten. Als toetje zijn we ijs gaan eten op een terrasje in Moissac, met uitzicht op de
prachtige abdijkerk.
Het is inmiddels tegen tienen en de kindjes zijn nog druk aan het spelen rond de tent. We hopen maar dat het slapen beter gaat dan gisteren!
Niet dus ... rondkruipen, klimmen, feest en gillen toen ze moesten gaan liggen. Maar uiteindelijk hebben ze weer goed doorgeslapen. We zullen gewoon de slaaptijden moeten veranderen. Om tien uur met z’n allen slapen en dan kunnen ze bijslapen op het geschommel van de fietskar.
We waren om half acht op en om half tien vertrekklaar. Op naar de bakker voor een Frans ontbijtje. Mooi niet dus, alle bakkers in Moissac blijken op maandag gesloten te zijn. Gelukkig hadden we nog wel wat restantjes van de heenreis en was er 25 km verder een nieuwe stad met nieuwe kansen, Montauban. We begonnen onze tocht langs de Tarn, maar al snel fietsten we midden tussen de stoppelvelden met strorolletjes. Niets bijzonders, maar het fietste lekker en dat was ook de bedoeling deze eerste fietsdag. In Montauban waren inderdaad genoeg bakkers met genoeg lekkere Franse pains aux raisins en chocolat om ons de rest van de dag op de been te houden. We hielden een lange pauze op het plein tussen de kerk van Saint-Jacques en het Musée Ingres. Een heerlijk plekje met bankjes en schaduw en een groot klimrek voor Pelle en Elise (helaas grotendeels te heet om aan te raken). Pelle wilde niet mee om de kerk te bekijken, want kerken vindt hij tegenwoordig een beetje donker en eng, maar wel naar de rivier. Vanaf de brug konden we namelijk de mooiste foto maken van Montauban.
Twaalf kilometer korenveld later kwamen we bij Negrepelisse, onze pleisterplek voor vannacht. Er is hier een rustige camping met een SuperU. We konden dus nog verantwoord aardappelsalade koken ook. Niet dat we daar ook maar een hap van kwijt konden aan de kinderen, want die hadden in alle hitte hun buiken volgedronken met Ice-Tea. Elise was kapot van een paar korte nachten en niet zo’n geweldige middagdut in de fietskar en sliep al om half negen. Peter heeft Pelle meegenomen voor een rondje camping, want als Elise slaapt wil hij ook in de tent, maar natuurlijk niet om te slapen … De voorzieningen op deze municipal (le Colombier) zijn overigens eenvoudig, maar wel keurig schoon en het water is warm. Bij de sportvelden hiernaast hoort een zwembad en een veldje met klimrek en wipkippen. Prima plek voor één nachtje.
Warm water? héét water! Geen wonder dat er hier allemaal zigeuners zijn neergestreken. Het trekkersleven is overigens verre van primitief. Ze hebben enorme dubbelassige caravans en complete keukenunits (inclusief vaatwassers) die er uit zien als kleine caravans.
Wij waren vandaag een kwartiertje eerder klaar dan gisteren. Veel tijd valt er niet te winnen, want vier man schoon, aangekleed, volgegeten en de spullen ingepakt kost nu eenmaal ongeveer twee uur. Onze route ging dwars door Negrepelisse, om precies te zijn recht over de weekmarkt. Een aardig plaatsje met een zelfde kerktoren als Montauban en een kasteelruïne aan de rand.
Vlak erna en nog veel leuker lag Bioule. Het had een vervallend chateau met precies het goede zonlicht erop. De tocht van vandaag stond in het teken van de Aveyron, die na Montricoux letterlijk en figuurlijk zijn hoogtepunt bereikte. Hier begonnen namelijk de Gorges de l’Aveyron en de weg dook van bovenaf naar de rivier. We bleven de rest van de dag zoeken naar een mooie picknickplek aan de rivier, maar dat wilde niet lukken. We vonden er alleen eentje zonder schaduw en dat was wel erg heet. Bij Bruniquel staken we de rivier over. Bruniquel schijnt een van de mooiste dorpen van Frankrijk te zijn, alleen betekent zijn dramatische ligging boven op een hoge rots aan de Aveyron ook erg stijl klimmen, en dat zagen we niet zitten met kinder- en bagagekar.
Ons einddoel van vandaag was Saint Antonin-Noble-Val, een nobele naam voor een nobel plaatsje. Het lag fotogeniek in het zonnetje voor ons klaar aan de Aveyron. We wachtten geduldig op het bankje bij de VVV tot die open ging. En daar bleek dat de luxe camping die we onszelf hadden toegedacht helaas veel te ver van onze route lag. Dan maar Camping d’Anglars. Alleen moesten we eerst wachten tot de supermarkt open ging. Dat deden we achter Ice-Tea gezeten op een prachtig gelegen pleintje met daaraan een oude overdekte markt en allerlei middeleeuwse gebouwen. Geen straf dus! Heel Saint Antonin is overigens middeleeuws en erg leuk met z’n oude steile weggetjes. Camping d’Anglars blijkt een goed alternatief te zijn voor de Trois Cantons; hij ligt aan het water in de kloof. We konden er zelfs frietjes bestellen, al moesten we terug naar de supermarkt om er ham en appelmoes bij te halen. Dat viel tenminste in de smaak bij Pelle en Elise. De camping leek aanvankelijk nogal primitief, maar achter een oude deur bleek een super de luxe kinderbad mèt stop verstopt te zitten.
Die prachtige kloof? Die bleken we vanochtend helemaal uit te moeten klimmen! Wegens gebrek aan conditie, spierballen en hittebestendigheid deden we erg lang over de eerste paar kilometers. Maar die waren wel erg mooi en we hadden geen haast. We stopten gewoon elke paar meter in de schaduw van een boom. We bereikten het hoogste punt van onze D91 rond lunchtijd. We werden er verwend met stenen picknicktafels tussen de bomen, prachtig uitzicht en een echte dolmen op het kruispunt. Na de broodjes, flessen melk en sap en het verkennen van het dolmen (Elise voor het eerst te voet – ze loopt nog geen week) waren de kinderen helaas helemaal op en zat er niets anders op dan doorfietsen op het heetst van de dag zodat ze lekker in de fietskar konden slapen. Gelukkig begonnen we nu dus aan onze welverdiende afdaling met uitzicht. Aan het einde van onze afdaling verscheen een mooi dorp aan de horizon, bovenop een berg wel te verstaan … bleek dat nu net de eindbestemming van deze dag te zijn: Cordes-sur-Ciel. We hadden geluk; voor de VVV, een terras met Ice-Tea, de supermarkt en camping hoefden we niet helemaal omhoog het stadje in. Dat gaan we morgen wel bekijken, lekker lui met het toeristentreintje.
We staan nu trouwens op een rustig plekje op Le Moulin-de-Julien, een camping met zwembad. Duur (20 Euro per dag), maar we gaan hier toch een dagje uitrusten. De kinderen hebben net genoten van het zwembad waar Pelle ook nog een vriendinnetje heeft opgedaan, Melisse. Melisse is zes en hoort bij de camping. Ze zit nu voor onze tent Elise in het Frans voor te lezen nadat ze voor Pelle haar tas met schatten schat voor schat heeft uitgepakt. De pot schaft zo meteen pasta met tomatenprut; lekker gemakkelijk
Zelfde plek als gisteren en weer met Melisse voor de tent. Er zijn hier geen andere kinderen, dus ze is erg blij met onze spruiten. En Pelle vindt het hartstikke stoer, zo’n grote vriendin (die hij overigens stug Eline blijft noemen). We zijn vanochtend naar de voet van Cordes-sur-Ciel gefietst en hebben daar tot Pelle’s grote tevredenheid het toeristentreintje genomen.
Om 11 uur waren we boven. Het is een schattig middeleeuws stadje met smalle steegjes, pleintje met uitzicht en stadspoorten. Het wordt dan ook bevolkt door kunstenaars. Helaas kregen we niet de kans om alle hoeken en gaten te bekijken, want de Pelle en Elise hadden inmiddels alweer slaap en honger en bovendien moesten we Elise dragen en zo licht is ze niet meer. Dat werd dus het treintje van 12 uur terug. Even snel eten ingeslagen en terug naar de camping gefietst. Daar was het tijd voor een wasje en ging Elise fijn slapen in de fietskar. Daarna doken we weer in het zwembad. Peter zwom en Pelle ging “achterop”. Dikke pret dus. Naast het zwembad zat een vleermuisje onder het afdak. Reuze interessant natuurlijk.
Het eten was weer parels voor de zwijnen. We hadden heerlijke ratatouille uit blik met couscous, maar daar haalden de kindjes hun neuzen voor op. “Pelle wil frietjes!” Helaas, die hebben ze hier niet. Het slapen gaat nu wel goed, als scharrelt meneertje in zijn slaap echt de hele tent door. O jee, het begint helemaal dicht te trekken en we moeten morgen 50 km fietsen!
Tik, tik, tik … tijd om op te staan en het regent en rommelt buiten. Geen goede start voor onze lange tocht. Uiteindelijk blijkt het loos alarm en trekt de lucht open aan het einde van onze klim het dal uit. Na de klim wordt het hobbel de bobbel door het Franse platteland. We waren van te voren bang dat Elise veel zou mopperen in de fietskar (deed ze tijdens de proefritten), maar ze zit weer lekker te zingen van “hoera” en “gloria”. Dit geïnspireerd door het boek van “De verjaardag van Muis”. Ze kent nu ook het woordje “water” en vindt het super als ze als reactie een bidon vol krijgt aangereikt.
Op een kilometer of 25 lag onze pauzeplek: Albi. Maar we zagen het grijze silhouet van Albi’s Cathedrale Ste Cécile al 10 kilometer eerder afsteken tegen de blauwe lucht. Tegelijk met dat van de kasteeltoren van Castelnau-de-Lévis (4 km voor Albi). Het kasteel bekeken we rustig vanaf een terrasje. Inmiddels hadden we ook de Tarn bereikt, de tweede grote rivier van deze vakantie. Vlak voor Albi loopt een wiel van de bagagekar van Ester af, gelukkig meer schrik dan schade. We hopen wel dat het een incident is, en niet een mankement aan de bagagekar. We staken de Tarn over via de Pont Vieux; een mooie binnenkomst voor de onverwacht mooie stad Albi. We hadden niet veel kunnen vinden over Albi, maar het blijkt een mooie oude kern te hebben met daarin de reusachtige Ste Cécile en het “Palias de la Berbie”. We installeerden ons op een bankje op het kerkplein en kochten de bakker leeg (alles zag er even lekker uit). Daarna verkenden we om de beurt met de kinderen de Kathedraal. Hij is voor Franse begrippen sober van buiten, maar rijk versierd van binnen, met onder andere een fresco van het laatste oordeel.
Helaas was onze pauze niet lang genoeg om het heetste deel van de dag te vermijden. De kinderen waren weer hard toe aan hun middagdut en bovendien verdween ons hoekje schaduw langzaam. Onze tocht voerde recht door Albi heen, gelukkig ook langs een fotozaak. We zochten namelijk een extra geheugenkaartje voor ons fototoestel. Tot nu toe waren 240 foto’s altijd wel genoeg, maar deze vakantie zien we veel te veel mooie dingen. En even later was er ook nog een fietsenzaak op de route, waar we een vervanger kochten voor een bidon met gescheurde dop (na vijf fietsvakanties begint er toch zo hier en daar wat te slijten). De uittocht uit Albi was overigens niet te vergelijken met de mooie binnenkomst; het was nu druk en industrieel.
We stoppen nog voor een pauzetje in een park in St Juéry (een aan Albi vastgeplakt industriestadje) om Elise uit haar benarde positie te bevrijden. Pelle was half over haar heen in slaap gevallen en het was toch al zo smoorheet. Lang mocht de pret niet duren, want ze begonnen een podium om eens heen op te bouwen en we voelden onszelf erg in de weg zitten.
Na St Juéry werd het ineens prachtig langs de Tarn, met allemaal groen beboste heuvels. We hoefden niet eens zo heel hard te werken, want de wegen gaan hier niet over maar dwars door de heuvels heen. Er zat zelfs een tunnel van een kilometer lang tussen. Midden in dit tunnelgebied lag Ambialet, onze beeldschone, toeristische overnachtingsplek. Het beeldschone en toeristische viel helaas nogal tegen. Potentieel genoeg, want het plaatsje ligt sfeervol aan een lus van de Tarn, maar het was er uitgestorven en naargeestig, mede door de intussen weer grijze lucht. De VVV bleek in juni gesloten te zijn, dus we moesten zelf op zoek naar een camping. De eerste werd beheerd door een feeks en zag er alles behalve gezellig uit. Bovendien was er nergens in de buurt eten te krijgen. Daarvoor moesten we kilometers verder een brug over naar de camping aan de overkant van de Tarn. Tja, dan konden we daar natuurlijk net zo goed gaan staan. Ook bij “Aux Rives du Tarn” waren we de enige kampeerders, maar we werden er vriendelijk ontvangen door de eigenaars en het bleek er goed toeven. Heet water, stoppen in de wasbakken en vooral heel belangrijk: ze hadden een klein terrasje met een pannenkoek-caravan waar de heerlijkste pannenkoeken en frietjes uit tevoorschijn kwamen. En we konden er een pak melk krijgen voor ons melkmeisje.
Snaterende eenden, kwakende kikkers, zoemende muggen, krekels; het was toch nog een levendige boel op onze camping. ’s Nachts kwam daar ook nog een klaterende regenbui bij. Maar we mogen niet klagen; ’s ochtends was het weer droog en nog voor achten werd ons brood bij onze tent afgeleverd. Voor de broodjes voor ’s middags konden we bij de bakker van Trebas terecht, zo werd ons verzekerd. Helaas bleek die al door al zijn lekkere broodjes heen te zijn en andere stadjes stonden er voor de middagsluiting niet meer op de kaart. We hadden natuurlijk gewoon stokbrood moeten kopen en iets lekkers voor erop bij het supermarktje, maar dat bedachten we te laat. In plaats daarvan kochten we bij de super voorverpakte, eeuwig houdbare chocolatines(...), aangevuld met koek en Ice-Tea.
De eerste helft van onze 60 kilometer van vandaag verliep voorspoedig. We fietsen rustig langs de Tarn met Brousse-le-Château als sfeervol doel voor een middagstop. We waren na Ambialet een beetje bang dat ook dit dorp teleur zou stellen, maar het was echt geweldig. Prachtig tegen een heuvel geplakt aan de overkant van de Tarn, met als achtergrond niets dan groene heuvels. Op het hoogste punt de resten van een oud kasteel en daarboven de inmiddels even voor de foto’s doorgebroken zon. Het kasteel was Pelle’s eerste kasteel van deze vakantie. We klommen er helemaal naartoe, maar tot zijn grote teleurstelling was het gesloten (achteraf maar goed, want de tweede helft van onze rit ging lang zo soepel niet als de eerste …). We werden enthousiast begroet door een nieuwsgierige Nederlandse meneer die in Brousse was komen wonen. Hij vertelde dat hij vroeger altijd met zijn kinderen van Nederland naar familie in de buurt kwam fietsen en dat hij wel een goed alternatief wist voor het oversteken van de groene heuvels rond Brousse. Daar hadden we tegenop gezien, dus daar hadden wij wel oren naar. Achteraf was het waarschijnlijk niet zo’n heel goed idee om van onze route af te wijken, want dit alternatief met doodenge onverlichte tunnels was mooi vijf kilometer langer. Hij vertelde overigens dat de tunnels en bruggen rond de WOI zijn aangelegd voor de trein, maar dat er nooit rails in/op heeft gelegen. Een beetje vreemd voelt het wel, al die bruggen en tunnels en geen levende ziel te bekennen. Dit gebied is zo mooi, waarom wil hier toch niemand naartoe?
Onze laatste mogelijkheid voor een camping voor St Rome-de-Tarn was de municipal van Le Truel. Maar het was weer zo’n uitgestorven 1* camping zonder winkels in de buurt en we dachten die 17 kilometer naar St Rome nog wel even te fietsen. Dat werden de zwaarste 17 kilometer van de hele vakantie! Het was afgelopen met de tunnels en de bruggen en het werd zwaar trappen langs de meanders van de Tarn. Regelmatig zaten we hoog, héél hoog boven de tarn. 50 meter fietsen, even uithijgen, 100 meter fietsen, recht op een pauzetje. Het is overigens een gebied vol stuwen.
Gelukkig kwam rond half zeven eindelijk St Rome-de-Tarn in zicht aan de andere kant van de Tarn. Moesten we dus ook nog St Rome voorbij fietsen tot er eindelijk een brug kwam, maar 4-sterren camping “La Cascade” (gelegen aan een waterval) lag in elk geval vόόr dit hooggelegen plaatsje. Mooi veldje, zwembad, terrasje, restaurantje, campingwinkel, lekker luxe, dachten we … ;Hoezo winkel? Hoezo restaurantje? Hoezo mooi veldje? We moesten snel alsnog naar boven het plaatsje in, want de winkel ging om 7 uur dicht. En dat lekkere veldje ligt aan een hele steile helling, dus alleen een bezoekje aan het sanitair is al een sportieve uitdaging. Verder zijn ze stevig aan het werk met allerlei rondrazende en herrie makende gravers. Het enige positieve aan deze camping dat we kunnen bedenken is dat het water warm is.
De dag begon weer grijs en koud en met een klim naar de bakker, maar het werd al snel heet en zonnig. We hadden ons mentaal al helemaal voorbereid op nog meer moeizaam klimmen over heuveltoppen. Dat bleek niet nodig te zijn geweest, want meteen na St Rome liet de Tarn zich zien van een wat vriendelijkere kant. Lag de Tarn gisteren nog ingeklemd tussen de heuvels, lag hij vandaag in een ruim bed met voldoende plaats voor wegen, hele dorpen en boomgaarden vol rijpe kersen. We zagen dan ook al snel het beroemde viaduct van Millau liggen.
Nog nooit van gehoord, maar het schijnt hoger te zijn dan de Eiffeltoren en het was inderdaad erg indrukwekkend. Gelukkig keken we toch ook nog even over onze schouder naar Peyre, een dorp gebouwd tegen een rotswand. Millau zelf was niet veel aan; het is een grote, moderne stad. Twee aardige torens, dat is alles. Maar het was tijd voor de picknick, dus we gingen op een bankje zitten op een groot betonnen plein. Zoals meestal rond lunchtijd werden de kindjes weer moe en opstandig en werd het al snel tijd om door te fietsen zodat ze lekker konden slapen. Ook de laatste 20 km van vandaag voerden langs de “nieuwe” Tarn; rustige afdalingen om van het uitzicht te genieten, dan weer een klimmetje. We komen in de buurt van de beroemde “Gorges du Tarn” en de keuze uit mooie campings groeit dan ook met de kilometer.
Wij kiezen er eentje die goed gelegen is voor een bezoekje aan de “Gorges de la Jonte”, namelijk “Les Prades”, een *** camping met uitzicht op kasteel Peyrelade. Belangrijker dan het uitzicht is dat ze er een fijn zwembad hebben met kinderbad en een restaurant. De sauna vonden we vandaag niet zo’n pluspunt. Pelle genoot van het babybad; het is zo ondiep dat hij er helemaal zelf (op zijn handen) in kan zwemmen. Daarna gingen we pizza en frietjes eten. Ons goede excuus is dat het vandaag zondag is en de winkels dicht. En anders hadden we het goede excuus gehad dat de dichtstbijzijnde winkel 3 kilometer verderop zit. Overigens is deze camping alles behalve uitgestorven. Je kunt er met je campingpas met korting staan en het stikt hier dus van de Nederlandse bejaarden. ’s Avonds speelden Pelle en Elise lekker met Astrid en Lisa, de Zweedse meisjes tegenover ons. Het ging een tijdje goed, maar deze keer werd het slapen weer een drama. Twee hysterisch gillende kinderen en deze keer dus niet op een lege camping …
We houden vandaag een rustdag met uitstapje naar de “Gorges de la Jonte”. Helaas begint deze luxe dag met restanten voorverpakte chocoladebroodjes, want we zijn gisteren vergeten brood te bestellen. En het sap en de melk waren ook al op. We begonnen dan ook vroeg aan de gorges van vandaag. Onze echte route voert ons straks door de “Gorges du Tarn”, die van de Jonte zijn een extraatje. Beide gorges beginnen bij Le Rozier, een toeristisch plaatsje met bakker en supermarkt. Hier konden we terecht voor luiers, broodjes en drinken. Zo fietsten we dus met een pak luiers onder de snelbinders de gorges in. Prachtig, maar wel flink klimmen en dat in een temperatuurtje van dik 30 graden in de schaduw. En die schaduw was nergens … We besloten alleen de eerste vier kilometer te doen, tot aan de aangegeven “Belvedere des Terrasses”. Dit was niet echt het verwachte hoogtepunt van de rit. Er was een enorme parkeerplaats met een bezoekerscentrum waar je voor een niet onaanzienlijk bedrag de in 1980 uitgezette gieren door verrekijkers mocht bekijken. Maar die beesten konden we zo ook wel zien rondcirkelen. In plaats daarvan aten we ijsje op een terrasje met uitzicht.
De terugweg was bergafwaarts en dus zo gepiept. En toen was het weer tijd voor een wasje en het zwembad, waar ik nu zit te schrijven. Net even gekletst met een Nederlands echtpaar in het bubbelbad. Volgens hun gaat het morgen en overmorgen regenen en wordt het daarna zo heet dat de hele Nederlandse enclave gaat verkassen naar Midden-Frankrijk.
Het viel wel mee met de regen vandaag, al mag je de dag natuurlijk niet prijzen tot het avond is en het is pas kwart over vijf. Het was wel grijs met af en toe een drupje. Maar dat kon de prachtige tocht van vandaag niet verpesten; 40 kilometer lang “Gorges-du-Tarn”! Ging het stroomopwaarts? We merkten er weinig van, de weg was echt een stuk comfortabeler dan die van gisteren. Hij voerde onder langs de Tarn tussen de hoge rotswanden door en waar er rots in de weg stond hadden ze gewoon een tunneltje geboord. De hele tocht was natuurlijk een hoogtepunt in deze vakantie, maar hierin zaten ook nog twee uitschieters.
Allereerst was er de “Pas de Soucy”. Je kon er een hele hoge trap beklimmen en dan had je een geweldig uitzicht op de Tarn, de rotswanden en Les Vignes. Intussen waren we toe aan een picknickplek en die vonden we even later (illegaal) aan de andere kant van een dikke kabel. Misschien effectief tegen auto’s, maar wij konden er lekker onderdoor. Het pad kwam uit op een kiezelstrandje, het andere hoogtepunt van deze dag. Vooral Elise had het er enorm naar haar zin aan het water en tussen de stenen. We probeerden Pelle nog met zijn blote voeten in de Tarn te krijgen, maar dat zag hij niet zitten.
Er zitten drie campings in dit plaatsje en we hebben tot onze grote spijt de dichtstbijzijnde gekozen. Het is een 1* campinkje dat gerund wordt door een slonzige meneer die zich liever bezig houdt met zijn auto en zijn kano’s of met niksen in zijn caravan. Het sanitair is een vies allegaartje dat is ingebouwd in een soort schuurtje van nog geen tien centimeter hoger dan de deuren en het dak is een houten plank. Er is niet eens ruimte voor een lamp.
We hebben net in een klein epicerietje boodschappen gedaan; het wordt weer eens ratatouille uit blik met pasta en kaas.
Intussen kan Elise goed genoeg lopen om er vandoor te gaan. Ze stapt heerlijk rond in haar knalroze romper. Pelle vermaakt zich met de Franse kinderen van 1 tent verderop. Het meisje is een “Cassandra”, dus ouder dan een “Eline”. Hun lijkt het niet uit te maken dat we op een crisiscamping staan tussen de verschoten tentjes. Toch nog één pluspuntje, de buren komen langs met een kopje koffie en dat smaakte goddelijk! En één meevaller; de eerder gesignaleerde rat in het halfopen riool bij het sanitair blijk ’s nachts een enorme pad te zijn.
We hadden de hele ochtend nodig om de gorges weer uit te klimmen. Gelukkig was het nog bewolkt en vrij koud. Erg indrukwekkend allemaal, zowel het uitzicht als het feit dat wij dit zomaar konden met al onze kilo’s bagage. Voor een groot deel reden we eigenlijk dezelfde route als gisteren, maar dan van bovenaf. Wat een ander effect! De steile rotswanden van gisteren bleken maar een randje te zijn van een immens uitgestrekt landschap. Net toen we ongeveer boven waren brak de zon een beetje door en konden we foto’s maken. In Cabrunas vonden we een terrasje met uitzicht. We gingen zitten, maar niemand kwam ons Ice-Tea brengen.
We moesten het dus doen met een lauw blikje uit eigen voorraad. We hadden verwacht dat onze tocht verder zou gaan over een hoogvlakte, de Causse de Sauveterre, maar het klimmen hield niet echt op. Het was boven bijzonder hobbelig en begroeid met schrale dennen, klaprozen, distels vol met vlinders en notabene graan! En toen kregen we helemaal onverwacht een afdaling in een soort gorge. Prachtig, ruig en kilometers lang. Uiteindelijk was het een afdaling van ongeveer een uur, helemaal tot La Canourgue. Net voor La Canourgue moesten we trouwens de snelweg over en was het afgelopen met het mooie landschap. We reden er net op tijd binnen om nog een fles Ice-Tea te kunnen kopen. Er was alleen geen geschikt plekje voor onze picknick. Ook Banassac zag er niet leuk uit. We volgden inmiddels een riviertje met potentieel, maar het zou nog 8 kilometer duren voor we ons installeerden op een keurige picknickbank aan de Lot in St Laurent-d’Olt (het eerste van een hele reeks van St….d’Olt plaatsjes). De Lot wordt voorlopig onze reisgezel; hij staat vol met water en lijkt een stuk wilder dan de Tarn. Maar bij onze eerste kennismaking in St Laurent-d’Olt zag hij er vriendelijk uit, met kikkers en visjes en turquoise libelles met zwarte vleugels erboven.
Na St Laurent d’Olt werd het weer bijna net zo stevig klimmen als vanochtend, maar dan met heel ander uitzicht; beboste heuvels met weilanden met af en toe Milka koeien. Moe en voldaan eindigden we deze dag in St Geniez d ‘Olt, een veelbelovend Middeleeuws ogend plaatsje. Maar we waren erg moe en alleen nog geïnteresseerd in een supermarkt en een camping. De keuze viel op het luxe 4-* Marmotel, want dat ligt op de route van morgen. Het was wat laat voor het zwembad (heel even in geweest), maar we konden wel nog profiteren van een nette douche en het restaurant. Ook nog rustig zitten voor het eten was er helaas niet bij, want de kindjes hadden meer zin in weglopen dan in frietjes.
We kregen een herkansing met Ste Eulalie-d’Olt, een nog leuker plaatsje dan Ste Geniez d’Olt, drie kilometer verderop langs de Lot. We parkeerden de fietsen op het pleintje voor de kerk en gingen op zoek naar broodjes en fotogenieke huizen (wij) respectievelijk leuke auto’s (Pelle en Elise). Naast de Mairie was een speelplaatsje met een klimrek, maar ook veel zand, gravers op rupsbanden en een traktor. Met moeite kregen we ze weer terug in de fietskar voor een enorme klim ons dal uit. Veel gezweet en uitzichtjes verder kwamen we aan in Espalion, het pauzestadje van vandaag. Gelukkig lag ook dit aan de Lot, dus we hadden eerst nog een afdaling. Gek hoe de wegen hier steeds van de rivier afwijken, recht over de toppen van de omliggende heuvels heen. Espalion is een vreemd stadje, echt eentje voor een ontdekkingstocht. In de gauwigheid vonden we er een Middeleeuwse brug, een barokke kerk, een neo-klassiek geveltje, maar ook moderne beelden. Zo stond er tussen de vissers een bronzen diepzeeduiker in de Lot. De weg na Espalion liep natuurlijk ook weer niet langs de rivier, dus dat betekende weer een bult op voor Estaing, maar ook weer een bult af, want ook Estaing ligt aan de Lot. Een oude brug, een kasteel, een kerk, Middeleeuwse huizen; het is echt een plaatje van een plaatsje. Het enige minpuntje is dat we er geen luiers kunnen krijgen. Stom, stom, stom, we zijn notabene net door het veel grotere Espalion geregen. Maar goed, een dagje houden we het nog wel uit.
1-* Municipal “La Chantellerie” ligt anderhalve kilometer verder in het niets. We staan er ook moederziel alleen; geen andere kampeerders en ook nog geen beheerder gezien. Maar er hangt een bordje dat hij open is, de veldjes zijn keurig, het sanitair is schoon en het water heet. We blijven dus! De was hangt alweer te wapperen en nu wordt het tijd om eten te koken; pasta met tomatensaus en kaas.
He, er komen toch nog twee fietsen bij ons staan met hun tentje en daar is ook de beheerster.
O nee, we zijn helemaal vergeten een foto te maken van onze camping en nu is de serie niet compleet. Het kwam doordat we wel wat anders aan ons hoofd hadden; Pelle die wakker was geschrokken en daar een ochtendhumeur aan over had gehouden, geen ontbijt, nog maar 3 luiers en 30 Euro op zak. Een van die drie luiers hadden we al nodig op ons ontbijtplekje bij de brug van Estaing en een groot deel van de Euro’s bleef achter bij de bakker. Maar goed, de camping dus … op zijn hete water na was hij nu ook weer niet zo heel bijzonder. Keurig bijgehouden veldjes, afgeschermd met bomen en hagen, en zo’n sanitairblok met een tribune erop. Het hoort namelijk bij het voetbalveld.
Meteen na Estaing begonnen de “Gorges du Lot”. Heerlijk, wij fietsten in de schaduw, en de Lot lag fotografabel met zijn rotsen en groen beboste hellingen in het zonnetje. We gingen stroomafwaarts en de weg was vlak, dus we hadden niets te klagen vanochtend. Alleen geen vergelijk met de “Gorges du Tarn” natuurlijk. Zeker niet tot de dam, want daar stond het water zo hoog dat er weinig rotswand over bleef. Daarna zat wel een heel mooi stukje. Foei, we raken verwend!
Gelukkig bereikten we keurig voor winkelsluiting Entraygues, onze hoop voor PIN, luiers, billendoekjes, wasmiddel, Ice-Tea en een picknickbankje. Alles lukte, op het picknickbankje na. Het dorpsplein werd namelijk in beslag genomen door een enorme markt. De luier-missie was ook geen enorm succes; het ene winkeltje had alleen mega-pakken in de verkeerde maat, het andere winkeltje alleen kindonvriendelijke plastic dingen, ook in de verkeerde maat. Dan de laatste maar; we komen een dezer dagen wel weer eens in de bewoonde wereld.
Aan de andere kant van Entraygues Middeleeuwse brug vonden we alsnog een plekje aan de Lot met stoeltjes en tafeltjes van boomstronk, eigenlijk privé, maar we hadden een pauze verdiend. Intussen was Pelle nog steeds niet over zijn ochtendhumeur heen, ERG irritant. Maar even later viel het tweetal weer in de fietskar in slaap. We volgden verder de Lot over een redelijk vlakke en uitgestorven weg. Om ons heen groene heuvels, zingende vogels en heel veel oranje en witte vlinders. Even later vonden we alsnog officiele picknickbankjes op een groot grasveld aan het water. Konden de kinderen even lekker uitrazen. Net toen we zo langzaamaan verder wilden gaan streek er een zwerm bijen in de fietskar neer, die we slechts met grote moeite weer eruit kregen.
Omdat de tocht vandaag zo lekker verliep besloten we een “heen-en-weertje” te doen langs de Dourdou voor een bezoek aan Conques. Conques staat op de UNESCO-lijst vanwege zijn pelgrimsbrug en abdijkerk van Ste Foy, dus we zijn wel nieuwsgierig naar dit afgelegen plaatsje. We zitten er nu 1 km vanaf, op de camping om precies te zijn. We zijn erg blij dat we niet voor een van de twee eerdere campings zijn gevallen, want dit is echt een hele fijne, met speeltuintje, zwembad, een winkeltje, ’s ochtends brood en ’s avonds eten. Hij is liefdevol aangelegd als een tuin en volgezet met gezellige dingen; oude potten en pannen, een pomp. Hier willen we wel een rustdag nemen, dan gaan we morgen op ons gemak Conques bekijken.
Het zwembad blijkt uit te kijken op de Pont Romain (“Romain” is een verbastering van “Romieux”, dus pelgrims). En de pizza’s zijn werkelijk heerlijk! Ze zijn ook zo aardig om wat speelgoed voor de kinderen te halen om ze bezig te houden tot hun frietjes klaar zijn.
Ook Pelle en Elise waren duidelijk aan een rustdag toe; ze sliepen maar liefst tot elf uur! En toen was het eigenlijk al aan de hete kant voor ons pelgrimstochtje naar hartje Conques. Het oude pelgrimspad begon, zoals te verwachten, bij de Pont Romain en ging loodrecht omhoog. Gewoonlijk doe je er tien minuten over, maar in deze hitte met twee kinderen op onze nek viel het nog niet mee! Op het pleintje voor de Ste Foy was het een drukke bedoening; we waren niet de enigen die foto’s kwamen schieten van het timpaan van het laatste oordeel en er zaten wat pelgrims uit te rusten op de muurtjes. De kerk konden we niet in, want er was een mis bezig. Door het hele dorpje klonk “Greensleaves”, maar dan waarschijnlijk met een religieuze tekst. Wij gingen eerst maar eens even langs bij de bakker, die gelukkig naast broodjes ook Ice-Tea verkocht. We vonden een geschikt lunchplekje op een veldje met een groot metalen kruis naast het klooster. In de schaduw stonden wat geschikte muurtjes om op te zitten. Het muurtje naast ons werd bevolkt door pelgrims die blikken leeg zaten te lepelen met een biertje erbij.
Pelle genoot van de ontdekkingstocht in Conques; overal steegjes en overal trappen. Ideaal om met z’n zusje in weg te lopen. Na het bekijken van de Ste Foy (sober met hier en daar een leuk ornament op de pilaren) vonden we het wel weer genoeg geweest en liepen we ons pad weer af. Tijd voor een was in de wasmachine, want op de hand krijgen we de boel niet meer schoon.
We wachtten met het zwembad tot etenstijd in de hoop dat de zon dan niet meer zo fel zou zijn. Tja, maar toen begon het te rommelen. Om zeven uur renden we door een flinke onweersbui naar het campingrestaurant. Intussen duimden we dat de tent zijn vuurdoop had doorstaan. En dat had hij, evenals alle buien die ’s nachts nog volgden.
Het regent niet meer, maar alles is natuurlijk kledder en de lucht is nog zwart. Op een van onze fietstassen zit een enorme rups in een cocon. We halen hem eraf, maar hij blijft ons volgen tot het moment van vertrek.
Het blijft er voorlopig triest uitzien; op onze heuvels liggen dikke wolken. Het eerste stuk fietsen we soepel, maar dan volgt er een wel erg pittige klim naar Montredon. Gelukkig hoeven we niet in onze zweterige regenpakken te klimmen, want hoewel we ze af en toe tevoorschijn moeten halen zet de regen niet door.
In Montredon houden we een picknick aan een picknicktafel met een grote hapmachine ernaast. Pelle vindt hem reuze interessant; “stoer” roept hij en “heel erg vies”. Als we hem van dichtbij gaan bekijken wordt hij bang. Dat krijg je van al die boeken waarin grote gravers een eigen leven leiden.
Het plaatsje zelf lijkt niet veel voor te stellen, al lopen er ook hier wat pelgrims rond. Misschien is het kerkje wel prachtig, maar de weg er naartoe is veel te steil om dit uit te vinden. We rijden gewoon stug door naar de volgende pelgrimsplaats op onze route: Figeac. Voor Figeac moeten we weer heuvels over, naar het dal van de Cele. Als we bij Figeac langs de camping komen weten we nog niet wat we verder uit de lucht kunnen verwachten, dus of het niet verstandiger is om een hotelletje te zoeken. We besluiten eerst de stad in te rijden om het aan de VVV te vragen. Maar die is dicht, net als alles hier. Het is nog steeds droog, dus wagen we het erop om te kamperen. Volgens de beheerder van de camping (een uitermate kortaffe, onplezierige man) is in Figeac op maandagochtend ook nog alles dicht, ook de bakkers. Dat wordt een ritje langs de McDonalds voor ons diner in de hoop dat we daar ook iets kunnen meenemen als ontbijt. Onderweg naar de Mc vinden we overigens al een bakker die morgen open zegt te zijn, dus alles komt goed.
Het is ’s ochtends koud, zo koud dat we voor het eerst deze vakantie onze truien nodig hebben. De dag begint overigens vroeg, want Elise wordt al rond zessen wakker met dank aan de doorlekluiers van Entraygues. Een warme douche kunnen we vergeten, want daar doet deze nare camping niet aan. Het is zo’n grote camping bij een “parc de loisirs”. Volgens eerder speurwerk zou deze “Rives du Cele” een winkel en een restaurant moeten hebben, maar hij heeft helemaal niks. Ondanks zijn drie sterren kunnen we er niet eens brood bestellen. Er is ook nog eens helemaal niets voor de kinderen op een zielig wipkipje naast de wc’s na. Wij verbazen ons iedere keer weer over het Franse sterren systeem. Dit akelige ding heeft er maar liefst drie terwijl die fijne van Estaing er maar eentje had. Goed dan, een pluspuntje, de plaatsen zijn enorm groot. Hoewel de camping ook nog eens bijna leeg is komt er een jong stel vlak naast ons staan. Ze lijken wel gek! Al hebben de kinderen zich vannacht uitstekend gedragen.
We rijden allereerst langs de bakker en de supermarkt voor een ontbijtje en fatsoenlijke luiers. De overgebleven plastic lekdingen gaan meteen de vuilnisbak in bij het speeltuintje waar we ontbijten. In de tussentijd hebben we ook nog een beetje gesightseed. Figeac schijnt een erg leuke plaats te zijn, maar zo uitgestorven en met dit grijze weer komt het niet zo tot zijn recht.
Om Figeac uit te komen moeten we weer klimmen; hard en lang genoeg (3 km) om het warm te krijgen. Alleen moeten we voor de afdaling naar de Lot vanaf Faycelles de truien weer opzoeken. We volgen al snel een afgedankte spoorlijn langs allemaal eveneens afgedankte gehuchtjes. Alle eenzame huizen staan te koop. Maar Cajarc, onze pauzeplek, ziet er wel gezellig uit. We lunchen op een bankje op het kerkplein en komen daar een stelletje al eerder (bij Estaing) gesignaleerde vakantiefietsers tegen. Carjarc is Middeleeuws en de kerk is er een voor pelgrims. Pelle en Elise voelen zich er wel op hun gemak en lopen er in en uit. Zo als gebruikelijk bij plaatsjes aan de Lot volgt er weer een klim. We rijden nu door een keteldal vol met graan, mais en groenten, omringd door steile rode rotswanden. Een vreemd contrast, die keurige vlakke akkers en die kale rotsen. We denken er nog even over om de camping van Cénevières te gaan staan, maar het is een municipalletje met alleen maar rust en schaduw en wij willen ook eten en drinken. Vooral het laatste is belangrijk, want het is na de middag ineens heet en zonnig geworden. Zeven kilometer verderop strijken we neer op camping “La Plage” bij St Cirq-Lapopie. We staan naast een enorm speelveld met trampolines in alle maten, een draaiwip en klim/glijtoestellen. Pelle en Elise kunnen zich hier helemaal uitleven. Tot onze grote opluchting hoeven we niet St Cirq-Lapopie in voor onze boodschappen en een bakker, want daarvoor kunnen we terecht in het plaatsje voor de brug. We hoeven niet eens zelf te koken; er zit een pizzeria bij de ingang. We nemen het oude sanitair en het lauwe water dus graag voor lief.
Vannacht hebben we weer een onweersbuitje gehad, maar het viel mee met de regen. We konden alsnog St Cirq-Lapopie in, een erg bezienswaardig dorp boven op een rotswand aan de Lot, maar we zagen het niet zitten om met onze twee zware karren twee kilometer lang 10% te klimmen. We kozen dan ook voor het alternatief, een jaagpad tussen de rotswand en de Lot, niet wetend dat dit waarschijnlijk avontuurlijker was dan die 10% klimmen! Knap paard dat over dit jaagpad ooit een boot heeft weten te trekken … Het eerste stukje was helemaal overwoekerd en cross-country, waarna er een stuk volgde met kiezels en keien. Hoog boven onze hoofden torende St Cirq-Lapopie en wij troostten ons met de gedachte dat dit plaatsje van onderaf waarschijnlijk veel indrukwekkender is dan van bovenaf. Maar het kon nog veel avontuurlijker. Na een sluisje werd ons pad een inkeping in de rotswand van twee meter breed en een stuk of vier hoog. Niet geasfalteerd uiteraard, maar ruwe rots. We wilden liever niet in de Lot belanden, dus voor de zekerheid stapten we van onze fietsen en gingen te voet verder. Uiteindelijk kwamen we weer uit in de bewoonde wereld, om precies te zijn in Bouzies. De kregen hier weer een echte weg, al was het er wel eentje met tunneltjes en een rotswand vol grotten en een ingebouwd kasteel rechts van ons.
En toen bracht de Lot ons bij Vers, waar we nog even onze camping van “Oude Wegen” bekeken, want we konden ons er niets meer van herinneren dan dat het er regende en we onze fietscomputer moesten zoeken in het natte gras. In het zonnetje zag hij er wel aantrekkelijk uit! Maar we hadden nog geen camping verdiend. In plaats daarvan zaten we even later aan de rand van Vers plakkerige asfalteersteentjes van onze acht banden af te pulken. Nog een geluk dat er vandaag eens een keer geen was te drogen lag op de bagagekar, want ze zaten echt overal. Daarna moesten we weer zo hard klimmen dat de Lot al snel diep onder ons lag. Het was weer heet, maar de weg liep over een bospad. Op het hoogste punt aten we broodjes, staand, want een bankje was er niet en we hadden vreselijke honger.
Uiteindelijk reden we in een ruk door naar Cahors. Het laatste stukje ging over de gekste straatjes en dwars door een woonwijk, allemaal om de snelweg te omzeilen. Cahors is natuurlijk een flinke stad. We fietsten alvast even een beetje door Cahors om de sfeer te proeven; even langs de St Etienne en een speurtocht naar een leuk plekje om iets te drinken. Dat werd uiteindelijk een bezoek aan de supermarkt en toen recht naar de camping, die overigens wel een eindje van Cahors af ligt, namelijk bij het Ile de Cabessut, een eilandje in de Lot. Het is een fijne camping; redelijk vol, maar toch rustig, en (tot nu toe) hebben we het trekkersveld voor ons alleen. Er is ook zwembad bij, zelfs een met apart kinderbad dat we overigens (nog) niet hebben geprobeerd. Bij de receptie kun je brood en ijsjes en een paar andere dingen krijgen, maar er is ook een supermarkt in de buurt zodat we weer eens verantwoord kunnen eten.
Oeps, het zwembad zit er niet meer in; het begint weer te rommelen. We racen naar de supermarkt en kopen veiligheidshalve kant en klare salade Piemontese, en dat is maar goed ook. Het onweer barst los als we de camping binnen rijden. Een hele avond met twee kinderen die niet aan de binnentent mogen komen is geen leuk vooruitzicht. Als het even droog is mogen ze in bad, een echt babybad met stop en warm water. Er is zelfs een keurig mini wc-tje. Ook onze douche is heerlijk warm en met een echte kraan in plaats van zo’n vervelende drukknop. Maar goed, een camping kan nog zo fijn zijn, in de regen is kamperen een doffe ellende. We maken dan ook plannen om de laatste twee etappes in een keer te doen.
’s Nachts krijgen we meer onweer en regen en ook ’s ochtends ziet het er nog dreigend uit. Maar net als we klaar zijn om te vertrekken (om 9 uur) is de lucht weer blauw en is het meteen stik benauwd; heet, vochtig en geen zuchtje wind. We fotograferen snel de skye-line van Cahors en kopen broodjes op het plein bij de fontein. De Lot maakt een lus om Cahors, dus we mogen hem nog een keer oversteken, deze keer over de beroemde Pont Valentré, de brug waarvoor de hulp van de duivel werd ingeroepen. De duivel had pech, de architect maakte de brug niet helemaal af (op één steen na) en nu zit de duivel nog steeds boos op een van de torens.
Meteen na de brug kregen we weer het nachtmerriestuk van vorige keer. Om Cahors uit te komen moet je over een enorm drukke straat vol met hyper-winkels en een grote gevaarlijke rotonde. Bij de rotonde hebben we geluk; ze staan het verkeer te regelen, want er wordt geasfalteerd. Wij glippen stiekem tussendoor en komen zo zonder kleerscheuren op onze afslag. Meteen na de afslag naar l’Hospitalet wordt de weg weer rustig en steil. In l’Hospitalet hadden we eigenlijk even een blik willen werpen in het oude kerkje, maar recht voor de deur wordt geasfalteerd … het lijkt wel de nationale asfalteerweek van Frankrijk! Ook na l’Hospitalet blijven we maar doorklimmen, wat niet echt een feest is met deze warmte.
In Castelnau-Montratier vinden we gelukkig een supermarkt met Ice-Tea en die drinken we meteen op het arcadepleintje leeg. We weten zeker dat we hier al eerder zijn geweest, maar het komt ons hier helemaal niet bekend voor. De déja-vu komt pas als we meteen na Castelnau-Montratier een enorme afdaling krijgen en de kerk zich al snel tegen de hemel aftekent. Het is een gevaarte met een grote ronde koepel, wit van binnen en van buiten en voorzien van prachtig glas-in-lood.
Na onze afdaling komen we in een vrij vlak gebied terecht met wat heuveltjes en akkers. Niet spectaculair, maar dat komt ons wel goed uit met nog 30 km te gaan. Even later zijn we in Vazarac met zijn welbekende kerkje. De vorige keer schuilden we hier tegen de regen. Ook nu begint het te betrekken en we hopen Moissac te halen voor het onweer losbarst. En dat lukt! We rijden overigens niet via de sfeervolle route Moissac binnen; we denken namelijk meer kans te maken op een supermarkt als we de grote weg volgen. En inderdaad, supermarkten in overvloed. We kopen maar weer Piemontese salade, want we kunnen ons niet voorstellen dat we het tot het eten droog houden.
We zijn blij als we de auto weer zien staan; het was een prachtig rondje, we hebben er enorm van genoten en er een erg voldaan gevoel aan overgehouden, maar het is toch wel weer fijn om heelhuids aan te komen.
We slaan meteen aan het schoonmaken en opruimen, want alles wat droog de auto in kan is mooi meegenomen, en dan duiken we het zwembad in. De lucht wordt intussen steeds zwarter. Maar dan wordt hij ook weer blauw! Als we ’s nachts in de tent liggen te smoren hopen we nog op onze bui, al is het ’s ochtends natuurlijk wel handig dat hij niet is gevallen.
Om kwart voor 9 zijn we klaar voor vertrek, om 9 uur staan we voor de supermarkt en om kwart over 9 zijn we onderweg. We zien wel of we nog een keer de tent moeten opzetten of dat we vannacht lekker in onze bedden slapen.
De reis verloopt voorspoedig, in elk geval tot Parijs. En daar zakt onze gemiddelde snelheid steeds verder in de file. We zouden ergens tussen Parijs en Lille onze tent kunnen opslaan, maar nu we zo dicht bij huis zijn moeten we er niet meer aan denken om nog een keer de tent op te zetten. Na Parijs kunnen we gelukkig weer flink de sokken erin zetten en om tien uur zijn we thuis.
Onderweg hebben we alweer plannen zitten maken voor volgend jaar (fietsen naar Basel?) en de jaren erna (georganiseerd fietsen, fietsen met aanhangfietsjes, etc, etc).